20 december 1965.
verhoudingen die tussen de verschillende fracties in deze raad bestaan.
Die zijn in een verleden dat gelukkig ver achter ons ligt wel eens minder
goed geweest. Ik geloof dat wij ons gelukkig mogen prijzen, dat in onze
vergaderingen en in onze samenstelling de onderlinge verhoudingen goed
zijn en dat Soest wat dit betreft een voorbeeld mag zijn voor menige andere
gemeente in den lande. Dat er tussen ons goede verhoudingen bestaan, is mede
een uitvloeisel van het feit dat het in onze gemeente in wezen heel weinig
om politieke, doch in hoofdzaak om zakelijke onderwerpen gaat. Het feit dat
de verhoudingen zo goed zijn, heeft mede tot gevolg dat wij het hier in vele
opzichten in het zakelijke eens zijn.
Met veel van wat vandaag van de zijde van de K.VP-fractiede
P v. d. A.-fractie en de Protestants-Christelijke-fractie is opgemerkt, kunnen
wij het eens zijn, In hoeverre wij het daarmede minder eens zijn, moge
blijken uit hetgeen ik verder zal opmerken.
In het Antwoord wordt mijns inziens terecht door het college gesteld,
dat er tussen de geraamde inkomsten en de geraamde uitgaven een verschil
van 147.000,-- bestaat. Het verheugt mij dat het college dit zo heeft
gekwalificeerd en niet heeft gezegd! Wij sluiten met een begrotingstekort
van 147.000,--. Onze fractie ziet het namelijk zo, dat er, zolang er te
genover deze 147,000,nog een saldi-reserve staat van ruim drie en een
halve ton, niet kan worden gesproken van een begrotingstekort. Wij zouden
daarom eerder van een sluitende dan van een niet sluitende begroting willen
spreken. Ook in ander opzicht beschikt de gemeente namelijk nog over reser
ves. Ik geloof dat wij het lieve:, vaderland geluk zouden kunnen wensen als
alle gemeenten op een dergelijke stand van zaken zouden kunnen wijzen. De
huidige situatie baart weliswaar zorgen, maar wanneer men de gemeentelijke
financiën van Soest over een veel langere termijn overziet, moet worden
geconstateerd dat deze ondergrond steeds heeft gespeeld. Wij mogen onze
verre voorvaderen in deze zaal dankbaar zijn voor de zuinigheid die zij heb
ben betracht, ook al zijn wij wel eens van mening dat hier en daar het ver-
zorgingspeil enigszins is achtergebleven. Van het laatste is echter toch wel
het een en ander ingehaald.'
Het college heeft medegedeeld dat het bij de aanvankelijk opgestel
de begroting is gestuit op een verschil tussen inkomsten en uitgaven van niet
147.000,maar 400.000,--. Het college is toen in de begroting gaan
schrappen Met name op dit punt begint het beleid van het college te spreken.
Dat beleid betreft de vraag: Wat wordt gehandhaafd en wat valt ten offer
aan het rode potlood? In dit verband mag niet worden vergeten, dat het col
lege in de aanbiedingsbrief stelt, dat ook in de aanvankelijke begroting met
een tekort van 4 ton alleen noodzakelijke dingen waren opgenomen. Het colle
ge heeft dus noodzakelijke dingen geschrapt. Het zal dan duidelijk zijn, dat
de belangstelling van onze fractie uitgaat naar hetgeen het college heeft
geschrapt. Dat heeft men echter niet kunnen zien. Ik had gaarne tijdens het
afdelingsonderzoek en tijdens deze openbare begrotingsbehandeling met het
college van gedachten gewisseld over de vraag, of het terecht de in de begro
ting gehandhaafde objecten heeft laten voorgaan bij de zaken die het heeft
geschrapt. Dit is een punt, dat aanleiding tot enige teleurstelling bij
onze fractie gaf, toen wij de aanbiedingsbrief lazen.
Tegenover deze teleurstelling staat echter verheugenis over de toe
zegging in het Antwoord, dat het college dit jaar de raad wederom een urgen-
tiestaat - die ik het vorig jaar node heb gemist - zal voorleggen met betrek
king tot de in de komende jaren te verwachten investeringen. Ik hoop dat wij
de objecten die u voor 1966 heeft moeten schrappen, straks op de urgentiestaat
zullen terugvinden en dat wij in den vervolge aan de hand van die urgentie-
staat onderling zulèen kunnen overleggen, welke werken het eerst en welke
werken daarna aan de orde moeten komen, Mijn fractie vindt dat deze urgentie-
- 183 -