20 januari 1965. Omdat er nog meer zal worden gezegd, wil ik het hierbij laten, hetgeen ik heb gezegd samenvattende in een woord van dank, in een ge lukwens en in een aansporing voor ons zelf om voort te gaan op de weg zoals die gewezen is. Mevrouw POLET-Musler spreekt hierna als volgt Mijnheer de voorzitter. Gaarne wil ik enkele woorden richten tot de heer Van Zadelhoff. Mijnheer Van Zadelhoff, u heeft vaak genoeg verteld, hoe u in de oorlog bent gekomen tot belangstelling voor de politieke zaak. Toen u hier na de oorlog begon, was u geheel doordrongen van de tijdens de oorlog over de meesten van ons vaardig geworden geest van het samen willen werken en het samen willen opbouwen van iets nieuws. U heeft van dat begin af in toepassing gebracht wat tegenwoordig met een modewoord wordt genoemd het open gesprek; het gesprek, waaraan iedereen kan deelnemen, ongeacht van welke richting hij is. Dat is iets dat voor de oorlog praktisch on mogelijk was, maar wij hebben hier na de oorlog eigenlijk niets anders gekend. U bent erin geslaagd, deze geest vast te houden, dit in tegen stelling tot zovelen die langzamerhand toch weer de idealen die zij in de oorlog hadden verworven zijn kwijtgeraakt. Dit is hetgeen waarvoor onze fractie u eigenlijk het meest dankbaar is. Er is hier vanavond al veel gezegd en ik wens absoluut niet in herhalingen te treden. Daar om wil ik nu volstaan met te zeggen, dat het ons erg spijt dat u weg gaat, maar dat wij troost putten uit de gedachte, dat u nu op een an der niveau uw gaven en krachten weer ten bate van het bestuur ten nut te wilt maken. Wij wensen u veel succes bij uw arbeid! De heer ORANJE spreekt dan als volgt Mijnheer de voorzitter. De gehele fractie van de V.V.D. stemt van harte in met alles wat door u, door mevrouw Polet en de heer Berkelbach van der Sprenkel zoè'ven is gezegd. Ik stel met mevrouw Polet, dat ik niet in herhalin gen wil vervallen. Het is overigens erg verleidelijk om wél in herhalin gen te treden, al was het alleen maar wegens het feit dat dit een gele genheid is waarbij herhalingen zin zouden kunnen hebben, omdat zij de eenstemmigheid aantonen. Ik zal niettemin niet voor deze verleiding bezwijken, erop vertrouwende dat de heer Van Zadelhoff van de -eenstem migheid ten volle overtuigd wil zijn en dat deze verzekering daarvan hem voldoende is Ook wij beschouwen het heengaan van de heer Van Zadelhoff uit deze functie als een verlies voor de gemeente. Ik durf verder te gaan: niet alleen wij, in deze gemeenteraad, gevoelen dat verlies. Als je op het ogenblik buiten dit gebouw je oor te luisteren legt, dan hoor je links en rechts steeds hetzelfde geluid: Jammer - Een verlies - Wij raken wat kwijt. Ik ben ervan overtuigd, dat dit de algemene indruk in de gehele gemeente is en ik wil dit, hoewel ik daarvoor geen mandaat heb, hier, in deze zaal, toch wel graag even verder brengen. Ik heb geen ander geluid gehoord Wanneer ik dan toch nog even een kleine bedenking mag opperen - in de hoop dat men die van de vrolijke kant zal willen zien -, dan is het deze. Wij hebben hier onder elkaar wel eens gemopperd over het college van gedeputeerde staten, dat wil zeggen over de daarin soms aan de dag tredende neiging om op onze stoel te gaan zitten, om zich tot in details te bemoeien met zaken die eigenlijk onze zaken zijn. Nu krijgen wij een nieuwe gedeputeerde, die de zaken van Soest kent van haver tot gort en misschien beter dan wie van ons ook. Ik zou mij kunnen voorstellen, dat de heer Van Zadelhoff in de toekomst in de ver leiding zou kunnen komen om toch nog eens weer op onze stoel te gaan zitten, zij het van Utrecht uit. Ik hoop dat hij zich wat dat betreft zal weten te beheersen. - 20 -

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1965 | | pagina 21