31 augustus 1966. nog meer grond zal verwerven. Die grond is nodig voor verschillende doelein den, o.a. voor de op het uitbreidingsplan staande weg in het verlengde van de Bosstraat, lopende naar Den Dolder. Die weg komt ook door het onderhavige perceel te lopen. Wanneer men de weg een behoorlijk tracé wil geven., is zij niet buiten dit perceel om te leggen. De aanleg van deze weg is weliswaar niet zo urgent, maar anderzijds heeft men thans de mogelijkheid om deze grond tegen een redelijke prijs in bezit te krijgen. Zou men deze mogelijkheid on gebruikt voorbij laten gaan, dan is het wel zeker, dat men later aanmerkelijk meer voor de grond zal moeten betalen. Voorts zij er op gewezen, dat het onderhavige perceel in het natuur reservaat ligt. Het natuurreservaat moet zo ongerept mogelijk behouden blij ven. De thans bestaande aantastingen van het natuurreservaat zullen op den duur moeten worden opgeheven. Aan de ene kant staat men voor het feit, dat de open ruimten in Soest worden aangetast door een zeer geconcentreerde be bouwing over grote oppervlakten. Daartegenover moet men ernaar streven de overblijvende open ruimten zo gaaf mogelijk te doen zijn. Men heeft in feite een ontwikkeling in de richting van een zeer duidelijke scheiding tussen ener zijds de bebouwde kernen en anderzijds het agrarische en recreatieve land. Vroeger liep het agrarische en recreatieve land door tot in de bebouwde gedeelten van de gemeente. Voorbeelden daarvan worden gevormd door Hees en een groot gedeelte van het Soesterveen. Deze gebieden krijgen nu een uitge sproken stedelijker bebouwing. Daartegenover zal men ervoor moeten zorgdra gen, dat het recreatiegebied - dat men nu eenmaal tengevolge van de occupa tie van de gronden niet kan vergroten - zo fraai en ongerept mogelijk blijft. In het recreatiegebied komt - om een term van de heer van Embden te gebrui ken - enige "vagabonderende bebouwing" voor. Dat is een stedebouwkundige fout, een erfenis uit het verleden. Die erfenis moet men langzamerhand zien weg te werken. De onderhavige aankoop heeft mede tot doel een stuk van het recreatiegebied te ontdoen van een daar niet passende bebouwing. Een derde reden om de onderhavige aankoop te doen betreft het vol gende. Op dit perceel staat een onbewoonbaar verklaarde woning. Op deze grond mag volgens het streekplan en uitbreidingsplan geen bebouwing komen. Door stedebouwkundige maatregelen van de overheid is de eigenaar van de on bewoonbaar verklaarde woning niet in staat die weer bewoonbaar te maken. Wanneer ten gevolge van in het algemeen belang genomen maatregelen van de overheid particulieren ernstig worden gedupeerd, kunnen zij een beroep doen op schadevergoeding. Een betere oplossing is echter, dat de overheid - die de desbetreffende maatregelen in het algemeen belang treft - zich ook be reid verklaart de betrokken grond in het algemeen belang te kopen. Met het oog daarop gedane aankoopvoorstellen zijn reeds meermalen in deze raad aan vaard. Een dergelijk geval doet zich ook hier voor. Toen tijdens de jarenlang durende besprekingen met de eigenaar bleek, dat deze man ter plaatse niets meer^kan doen,heeft de gemeente aangeboden de grond te kopen. Dit omdat het redelijk is, dat de gemeente de consequentie trekt van de zeer sterke beper kingen die zij in het algemeen belang een eigenaar moet opleggen. De eigenaar voelde wel voor verkoop van deze grond aan de gemeente. Over de prijs hebben zich in het geheel geen moeilijkheden voorgedaan. Ook dit is een reden, waarom het college deze grondaankoop voorstelt. Het is niet een doorslaggevende reden. Maar met name om zuiver financieel - technische redenen is het verstandig thans deze aankoop te doen, nu er over eenstemming is bereikt over een redelijke prijs. Op grond van een en ander is het college, ondanks de moeilijke fi nanciële positie der gemeente, van oordeel dat tot deze aankoop moet worden overgegaan. De heer DIJKSTRA zegt dat de financiële commissie zich in principe zeker wel met deze aankoop kon verenigen. Gezien de absolute schaarste aan - 164 -

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1966 | | pagina 165