31 augustus 1966.
de raad, die niet zullen terugkeren. Ik denk dan in de eerste plaats aan
de heer Oranje. Deze heeft van degenen die ons nu gaan verlaten, verreweg
het langst in de raad gezeten. De heer Oranje is in 1953 in de raad geko
men. In de periode 1958 tot 1962 is hij wethouder geweest. De heer Oranje
heeft, behalve als gewoon raadslid, dus gedurende vier jaar ook als wet
houder de gemeente naar beste vermogen gediend. Het is een verheugende
ervaring, dat mensen die zich in Soest vestigen, zoveel belangstelling
voor de publieke zaak hebben, dat zij zich daarvoor beschikbaar willen
stellen.
Mijnheer Oranje.' Toen u in Soest kwam, had u reeds een eervolle
bestuurlijke loopbaan achter de rug. U heeft uw bestuurlijke ervaring met
ernst en grote plichtsbetrabhting in dienst van de gemeente gesteld. Nu
u het gemeentebestuur gaat verlaten, past ons niet anders dan een woord
van oprechte dank voor hetgeen u zowel als raadslid als ook als wethouder
voor de gemeente heeft gedaan. Daarmede heeft u een voorbeeld gegeven
van goede burgerzin. Wij hopen dat het u lange tijd gegeven zal zijn, in
Soest het verdere wel en wee van onze gemeente te volgen. U heeft zich we
ten te verzekeren van een bijzonder goede ingewijde kracht om u op de hoog
te te houden van al hetgeen hier omgaat,' Ik neem aan, dat het u thuis niet
aan informaties zal ontbreken. En ik neem ook aan, dat degene die u die
informaties zal verschaffen, het niet aan belangstelling uwerzijds zal
ontbreken.
Verder moeten wij thans afscheid nemen van twee andere mede-leden,
die later in onze raad zijn gekomen: de heer van Vloten (die in 1965 in
de raad is gekomen) en mevrouw van Kleef-Beek (die dit jaar in de raad is
gekomen). Ik heb altijd het idee - en ik geloof dat dat ook wel juist is -
dat het voor degenen die tijdens de tweede helft van de "reis" instappen,
ontzettend moeilijk is om raadslid te zijn. Aan het begin van een zittings
periode zijn er ook altijd een aantal nieuwe raadsleden, maar men begint
dan toch als raad samen opnieuw. De nieuwelingen worden dan meegetrokken
door de anderen. Er heerst dan bij de raad en het college een geest van
voorlichting en het weer cp gang brengen van de gehele bestuurlijke machi
nerie. Met het oog op de nieuwelingen worden de zaken dan wat uitvoeriger
toegelicht. Komt men echter in de raad als de zaak al een paar jaar op gang
is, dan wordt er een heleboel bekend verondersteld. Voor de dan komende
nieuwe raadsleden is alles echter net zo vreemd als voor degenen die bij
het begin van een zittingsperiode voor het eerst hun intreden in de raad
doen. Ik vraag mij wel eens af, of de begeleiding en het opvangen van de
nieuwe raadsleden die halverwege instappen, wel voldoende zijn,
U, mijnheer van Vloten, heeft uw best gedaan om u op de hoogte
te stellen. U heeft zich uit werkelijke belangstelling voor de publieke
zaak voor het raadslidmaatschap beschikbaar gesteld, U heeft zich ingewerkt.
U heeft uw raadslidmaatschap vervuld met alle gaven die u bezit. Ik zeg
u daarvoor hartelijk dank. Ik hoop zeer dat deze betrekkelijk korte periode
voor u toch bevredigend is geweest. In ieder geval ben ik ervan overtuigd,
dat u op een heleboel zaken een geheel andere kijk heeft gekregen dan u
daarvoor had. Ik neem aan dat deze periode voor u een grote instructieve
waarde heeft gehad en dat u een nieuwe en frisse kijk heeft gekregen op
de samenleving die een gemeente is, op het functioneren van het gemeente
bestuur en op de problemen waarmede het gemeentebestuur te maken heeft.
Het spijt mij dat ik mevrouw van Kleef - die wegens vakantie af
wezig is - thans niet persoonlijk kan bedanken. Zij is nog korter lid van
de raad geweest. Zij heeft nog minder gelegenheid gehad om zich hier werke
lijk te ontplooien, maar ook aan mevrouw van Kleef bewaren wij zeer goede
herinneringen
Mevrouw, mijne heren.' Nogmaals hartelijk dank voor hetgeen door
u in de afgelopen zittingsperiode is gedaan.
- 168 -