19 oktober 1966.
De heer OLDENBOOM meent hiertegen bezwaar te moeten maken, omdat
wanneer geen maximumbedrag wordt vermeld, misschien gebruik wordt gemaakt
van te dure artsen. Niet iedere arts rekent hetzelfde honorarium.
De wethouder DE HAAN zegt dat er een landelijke organisatie van
sportkeuringsbureaux is, die heel goed weet waar Abraham de mosterd haalt.
Er wordt niet gezegd: "De minst biedende krijgt het werk", of: "De meest
biedende moeten wij niet hebben". Er wordt met de arts eoiéfspraak gemaakt
op een honorarium dat landelijk als reëel en normaal wordt aangemerkt.
De heer OLDENBOOM merkt op dat de afspraken met de artsen binnen
kort allemaal op losse schroeven komen te staan.
De wethouder DE HAAN zegt dat dat naar zijn mening niet het ge
val zal zijn voor wat betreft de medische sportkeuringen.
De heer PIEREN merkt op dat voor de artsen in dezen ook nog een
soort van ideële overweging geldt.
De heer DE GROOT zegt dat de stichting voor lichamelijke opvoe
ding en sport Soest zal worden gehoord over de in lid 2 van artikel 9 van
deze verordening bedoelde bijdrage, doch dat het nog niet duidelijk is,
welke invloed deze stichting aldus kan uitoefenen op het bedrag dat ter
zake uiteindelijk beschikbaar wordt gesteld.
Naar aanleiding van de opmerking van wethouder de Haan dat in
de gemeentebegroting te dezer zake een bedrag voorkomt, zegt spreker dat
die begroting nog niet in zijn bezit is, hoewel de gemeentewet voor
schrijft dat zij per 1 september aan de raad moet worden aangeboden. Wan
neer spreker deze begroting nu in zijn bezit zou hebben gehad, dan zou het
mogelijk zijn geweest dat bedoeld bedrag hem zou hebben gerustgesteld. Maar
het omgekeerde zou dan ook het geval hebben kunnen zijn.
De heer PIEREN herinnert eraan dat de heer de Groot heeft ge
steld, dat diens fractie geen voorstander is van subsidie. Het is spreker
bekend dat ook de partij waartoe de heer de Groot behoort geen voorstander
van subsidie is. Hij zou de heer de Groot, diens fractie en de partij waar
toe de heer de Groot behoort, er met nadruk op willen wijzen dat hetgeen
er in Nederland gebeurt, met opoffering van veel vrije tijd en van een stuk
gezinsleven, om de jeugdsport te activeren, zeer prachtig is, dat de betrok
ken verenigingen hun zo zeer gewenste activiteiten alleen maar kunnen
ontplooien dank zij de overheid, die ten aanzien van die activiteiten sub
sidies verleent, en dat het voor de overheid een belangrijke taak is ten
aanzien hiervan subsidies te verlenen. Wanneer de verenigingen zelf kost
bare voetbalvelden en gymnastieklokalen tot stand moeten brengen of hele
maal alleen de hoge huren moeten opbrengen die voor dergelijke sportaccom
modaties moeten worden gevraagd, dan zouden naar sprekers overtuiging
vele verenigingen gedoemd zijn te verdwijnen. Zou het laatste gebeuren,
dan zou het gevolg zijn: Jeugdcriminaliteit en vernielzucht bij de jeugd.
En de beperkte bedragen die nu worden uitgegeven aan subsidies ten behoeve
van de sport, zouden dan moeten worden uitgegeven voor de reparatie van
plantsoenen en misschien ook voor de reparatie van openbare gebouwen.
De heer DE GROOT merkt op dat hij in eerste instantie duide
lijk heeft gesteld: Wij zijn in het algemeen geen voorstander van het op
royale wijze omspringen met subsidies, maar wij willen in bepaalde geval
len een uitzondering maken, als het verlenen van subsidies noodzakelijk
en in het algemeen belang is. Spreker meent dat als een onderstreping hier
van mag worden aangemerkt het feit dat zijn fractie bij de behandeling
van agendapunt 5 geen enkel woord van kritiek heeft laten horen. De frac
tie van de Boerenpartij is beslist niet van mening dat er geen enkele sub
sidie mag worden gegeven, wel meent zij dat er terdege op moet worden ge
let, dat subsidies alleen dan worden verleend wanneer dat beslist noodza
kelijk en in het algemeen belang is.