15 debetobë-r 1966. De heer BERKELBACH VAN DER SPRENKEL spreekt daarop de volgende rede uit Mijnheer de voorzitter.' In de periode waarin de raad ieder jaar bezig is met de begroting kan men als fractievoorzitter - broedende over al gemene beschouwingen - wel eens het advies te horen krijgen, dat men eigen lijk niet anders hoeft te zeggen dan: Zie wat ik het vorig jaar gezegd heb. Daargelaten, dat dit niet getuigt van veel eerbied voor de raad als hoogste instantie in de gemeente en daargelaten het antwoord op de vraag, of men inderdaad de moeite zou nemen om na te gaan, wat er in het verleden dan wel eens gezegd zou zijn, wordt het advies toch niet geheel zonder reden gegeven. Wanneer men namelijk de situatie en de vragen van dit ogenblik stelt naast die van een jaar geleden, dan blijkt er nog veel te zijn, waar nu hetzelfde over gezegd en gevraagd zou kunnen worden als destijds. Het goede van de algemene beschouwingen bij de begrotingsbehandeling is ondermeer dat ver schillende zaken, die een jaarlang sluimerden, weer eens voor het voetlicht worden gehaald. Laten wij hopen, dat het daar niet bij blijft, maar dat er toch ook enige vooruitgang en hier en daar misschien zelfs voltooiing mee wordt bereikt. In de loop van het hierna-volgende zullen enkele dergelijke zaken aan de orde komen. U hebt ons dit jaar een sluitende begroting aangeboden, een feit waarover onze fractie zich verheugt. De aanbieding en behandeling hebben dit jaar in een normaal tempo kunnen gebeuren. Wij willen van onze erkentelijk heid getuigen tegenover degenen; die dit hebben mogelijk gemaakt. Het is een reële, sluitende begroting geworden, die echter wel de sporen vertoont van de tijdsomstandigheden, waaronder zij werd opgesteld. De financieringsmoeilijkheden, waar op dit ogenblik nog geen eind aan te zien is en die een geduchte rem betekenen, doen wel de vraag rijzen hoe de begro ting eruit gezien zou hebben, wanneer er meer ruimte zou zijn geweest. Veel aanwijzingen over de gedachten van uw college geeft de aanbie dingsbrief hierover niet. Toch zouden wij het op prijs stellen op de hoogte te mogen worden gebracht van uw gedachten inzake het beleid op langere ter mijn. Het door u toegezegde investeringsoverzicht - dat wij ten dele ook als een soort beleidsnota zouden willen beschouwen - zien wij dan ook met belangstelling tegemoet. Met het feit, dat u wilt voortgaan met grondaankoop, zijn wij het eens. Onze fractie wil van de gelegenheid gebruik maken om met waardering te spreken over de kwantiteit en de kwaliteit van het werk, dat terzake door de desbetreffende ambtenaren is en wordt verricht. Toch bekruipt ons bij het luisteren naar de profetieën van onze stedebouwkundig adviseur en andere planologen een zeker scepticisme. Zal de bevolkingsgroei zich werkelijk zo ontwikkelen, als men ons wil doen geloven? Met alle respect voor de deskundigheid van deze specialisten menen wij, dat een kritische beoordeling onzerzijds geboden blijft. De planologie is een nog jonge wetenschap, die juist door haar zo op de toekomst gericht zijn, het gevaar kan lopen lessen uit het verleden te missen. Eergisteren konden wij in de modder van het Soesterveen getuige zijn van het reële begin van de zo vurig verlangde en zo broodnodige uitbrei ding van ons woningbestand. Wij hopen - en wij verwachten - dat na de eerste 350 woningen zonder onderbreking de rest zal kunnen volgen. In dit verband verontrust ons de stilte om de in het Veen te bouwen premiewoningen. Gaarne zouden wij door u worden ingelicht over de stand van zaken op dit ogenblik. Een andere zaak waarover doodse stilte heerst en die helaas al enige jaren bij deze besprekingen de revue passeert, is het plan - Eng II. Wij we ten dat Den Haag ermee bezig geweest is; wij weten dat uw ergernis even groot is als de onze en wij vertrouwen erop, dat u, waar en wanneer maar mogelijk, het vuur onder deze zaak brandende zult blijven houden, totdat wij - 225 -

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1966 | | pagina 226