21 juni 1967. in het desbetreffende gebied liggen, dan moet spreker zeggen: Dat zijn wij in de gemeente wel gewend en als dat door de betrokkenen zelve niet gebeurt dan zorgen wij wel als organisatie dat zij een bezwaarschrift indienen, al zou het alleen maar zijn om niet de kans te lopen dat zij straks bij de scha deregeling schade zouden ondervinden. Men moet het echt niet zo zien, dat de indieners van bezwaarschriften zich geweldig gedupeerd voelen. Het betreft hier wat de bezwaarschriften betreft een heel normale gang van za ken. Als een plannetje van één perceel was gemaakt, dan was er maar één be zwaarschrift geweest; dan had men er nu inderdaad vele gemist. Spreker is een beetje geschrokken van de gedachtengang van de heer Westra. Als de heer Westra wordt geconfronteerd met de moeilijkheden waarmede het college iedere keer weer heeft te maken omdat er voor wat het gebféd waarop dit plan betrekking heeft nog steeds geen concreet plan is, dan zou de heer Westra in dit opzicht echt wel een andere toon laten be luisteren. Voor wat vrijwel de helft van de aangevraagde bouwvergunningen betreft moet de artikel-20-procedure worden toegepast. De heer Westra zegt nu wel: Nou goed, stuur het dan maar door, naar de provincie, dan zal het wel een keer gelukken. Maar die gang van zaken betekent dat de betrokkenen zeer lang moeten wachten en als de provincie de zaak dan even anders bekijkt dan de gemeente Soest, dan wordt het gevraagde uiteindelijk geweigerd. Met andere woorden: Het ontbreken van een vastgesteld plan betekent een zeer grote belemmering ten aanzien van de realisering van een vlotte afwer king in het belang van de ingezetenen. Als men nu met bepaalde onderdelen begint, dan gelooft spreker dat de verantwoordenjkheid van de raad medebrengt, dat de raad hieraan zijn medewerking verleent. Door wat nu is voorgelegd wordt niemand geschaad. Als hierdoor schade wordt veroorzaakt, dan kan men ervan verzekerd zijn, dat het gemeente bestuur er volledig van overtuigd is, dat die schade moet worden vergoed. Spreker persoonlijk betreurt het dat in oktober 1964 de raad niet heeft in gestemd met zijn idee om het mogelijk te maken dat er zo hier en daar in het onderhavige gebied een klein bungalowtje zou worden gebouwd. Persoonlijk acht hij een dergelijke bebouwing esthetisch volkomen verantwoord en het open laten van die mogelijkheid had bovendien een behoorlijke vermindering van de totale kosten van dit plan kunnen betekenen. Dit neemt niet weg dat hij van mening is dat het plan zoals het thans voorligt voor iedereen aan vaardbaar is en dat er voor de betrokkenen geen enkele schade uit behoeft voort te vloeien. Tot slot zegt hij dat de raad er begrip voor moet kunnen opbrengen, dat er door het vaststellen van plannen in de gemeente Soest orde op zaken moet worden gesteld omdat men anders nergens komt. De heer WESTRA verwijst de voorzitter met betrekking tot het feit dat ten aanzien van het onderhavige plan geen exploitatie-opzet aanwezig is naar de in verband met punt a der ingekomen stukken bij de ter inzage gelegde stukken gevoegde brief waarin dwingend wordt voorgeschreven, dat de gemeente als zij een bestemmingsplan ter goedkeuring aan gedeputeerde staten zendt, tevens een exploitatie-opzet moet overleggen. Spreker herinnert eraan dat wethouder Hilhorst heeft gezegd: Wij wensen niet te stagneren, wij wensen de mensen niet tegen te werken, wij wensen de mensen geen schade te berokkenen. Vervolgens wijst hij erop dat van de zijde van zijn fractie het woord "schade" allerminst is gebruikt. De wethouder HILHORST: Er is toch gevreesd dat de mensen schade zouden lijden? De heer WESTRA: Neen, u beweerde dat er geen bouwvergunningen kunnen worden verleend en daarom heb ik u erop gewezen dat de mogelijkheid tot het verlenen van bouwvergunningen wel bestaat. Ik put deze wetenschap uit een brief die door u zelf is rondgestuurd. De wethouder HILHORST: Ja inderdaad, dan moeten de buren worden aangeschreven, dan moet de gehele omgeving zich ermede akkoord verklaren. V l-O .1 - 153 -

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1967 | | pagina 154