21 juni 1967.
in dit voorstel genoemde werkzaamheden.
De VOORZITTER zegt dat het college natuurlijk alles wat mogelijk
is doet om kredieten te verkrijgen. De desbetreffende moeilijkheden vor
men vooral ten aanzien van de aankopen een bijzonder onaangename zaak.
Als de gemeente met iemand een overeenkomst aangaat om iets te kopen, dan
weet de verkoper wel dat het feit dat de gemeente gebrek aan financierings
middelen heeft wel eens tot vertraging kan leiden, maar dan rekent hij
er toch op dat de gemeente de aankoop zal realiseren zodat hij het des
betreffende geld inderdaad zal krijgen en dan maakt hij ook al plannen
en geeft dikwijls al een bestemming aan het geld. Als gedeputeerde staten
dan wegens het ontbreken van financieringsmiddelen de aankoop niet goed
keuren, dan geeft dat vaak allerlei vervelende consequenties. Het college
tracht zoveel mogelijk voor de meest knijpende gevallen ergens geld van
daan te halen, hetzij uit een verkoop hetzij uit een lening. Het zal ech
ter wel duidelijk zijn dat zij die zich dagelijks met deze zaken bezig
houden, voor zeer vele vervelende situaties komen te staan. Het college
doet dan ook alles om de aankopen zo vlot mogelijk af te wikkelen. Het
meent dit tegenover de verkopers verplicht te zijn.
De heer HOM meent dat men als gemeente voor de instelling van
de centrale financiering gelukkiger was dan thans.
De heer DE GROOT meent dat waarschijnlijk de gehele raad en in
ieder geval het merendeel van de raad met hem van mening is, dat het voor
de gemeente een betreurenswaardige zaak is dat wegens het ontbreken van
voldoende vaste financieringsmiddelen de onderhavige, indertijd door de
raad genomen besluiten niet zijn goedgekeurd. Hij acht het duidelijk
dat het verzorgingspei1 der gemeente Soest ernstig in gevaar wordt gebracht
door het niet goedkeuren van die raadsbesluiten. Dit is ongetwijfeld feen
gevolg van de bijzonder moeilijke financiële toestand waarin geheel ons
land en het gehele Nederlandse volk de laatste jaren zijn komen te verke
ren. In een van de dagbladen heeft spreker verleden week gelezen, dat de
jaarwedden van de leden van gedeputeerde staten op zeer korte termijn met
13% zullen worden verhoogd tot 38.000,--. Is, zo vraagt hij, het colle
ge niet met mij van mening dat deze twee dingen zo in schrille tegenstel
ling met elkaar zijn, dat wij rustig kunnen zeggen dat er groot gebrek
aan verantwoordelijkheidsgevoel is bij degenen die over ons gesteM zijn?
De heer HOM: Daarover hebben wij hier niet te beslissen.'
De wethouder HILHORST: En die dan nog kamerlid en wethouder zijn
zoals ze bij de Boerenpartij zijn en dan met 40.000,-- of 50.000,
naar huis gaan.'
De VOORZITTER: Rustig.'
De wethouder HILHORST: Daar mogen ze wel eens een voorbeeld
aan stellen.
De heer WESTRAU moet het woord vragen.'
De wethouder HILHORST: Laat de heer de Groot maar naar zijn col
lega Harmsen kijken.' Het is onverantwoordelijk, maar hij doet het, als hij
het maar pikken kan.'
De VOORZITTER: Wethouder Hilhorst had helemaal niet het woord.'
De wethouder HILHORST: Ik zou nog willen zeggen: Verbeter de
wereld, begin bij jezzèlf
De heer WESTRA: Dan moet u toch eerst het woord vragen.'
De VOORZITTER merkt op hetgeen de heer de Groot heeft gezegd
natuurlijk niets heeft te maken met de voorgestelde min of meer technische
begrotingswijziging en derhalve niet aan de orde is. Spreker voelt zich
dan ook helemaal niet geroepen om daarop in te gaan.
De heer DE BRUIN vraagt: Is wat ik heb gezegd niet mogelijk?
De VOORZITTER: Neen,
De heer DE BRUIN: Ik dacht van wel.
De heer HOM: Natuurlijk niet.
De VOORZITTER: U mag wel zeggen dat u het jammer vindt of
- 161 -