21 augustus 1968.
Mevrouw POLET-MuslerDat vind ik zonde
Het voorstel van de heer De Bruin wordt in stemming gebracht en
verworpen met 17 tegen 4 stemmen.
Tegen hebben gestemd de leden: Stam, Hom, Elbertse, Pieren, De
Haan, Veldhuijsen, De Groot, Verheus, Van den Berg, Van den Arend, Olden-
boom, mevrouw Polet-MuslerBerkelbach van der Sprenkel, Grift, Dijkstra,
Korte en Van Poppelen.
Voor hebben gestemd de leden: De Bruin, Ebbers, mevrouw Oranje-
Entink en Westra.
De heer WESTRA zegt dat hij vanmorgen in het gemeentehuis het op
deze aangelegenheid betrekking hebbende rapport heeft kunnen inzien. Het
is spreker gebleken, dat deze aangelegenheid aanhangig is gemaakt door de
pachter en dat een en ander is geschied op verzoek van de pachter, zodat
de pachter in dezen de eerste belanghebbende is.
Blijkens het rapport berekent men een pachtschade van 900,--
per ha over 11 ha, terwijl de gemeente aan betrokkene verhuurt 7,4 ha en
betrokkene de rest van een ander huurt. Genoemde 900,wordt wat 4 ha
betreft met 400,verminderd. Voor die 4 ha wordt een pachtschade van
4 x 500,-- 2.000,-- berekend. Laatstgenoemd bedrag wordt vermenig
vuldigd met de factor 9, hetgeen betekent dat van Het in dit voorstel ge
noemde bedrag van 81060--ongeveer 18.000,-- betrekking heeft op
pachtschade die wordt vergoed voor weiland dat niet aan de gemeente toebe
hoort
Rekeninghoudende met het feit dat deze ontbinding geschiedt op
verzoek van de pachter bevreemdt het spreker ten zeerste, dat aan betrokke
ne verhuiskosten worden vergoed en ook een vergoeding voor duurder wonen
wordt toegekend. Wanneer men wordt gedwongen te verhuizen, dan moeten deze
elementen redelijkerwijze worden vergoed, maar wanneer de pachtontbinding
en de daarmede verbandhoudende verhuizing geschieden op verzoek van de be
langhebbende, die daar financieel voordeel bij heeft, dan ontgaat het
spreker op welke basis een vergoeding voor verhuizen en voor duurder wonen
moet worden gegeven. Al deze factoren worden vermenigvuldigd met 9 en
als men het een en het andere bij elkaar optelt, komt men tot een redelijk
bedrag, dat in wezen echter onredelijk is. Spreker heeft bezwaar tegen de
berekening van dat bedrag en hij zou gaarne een nadere toelichting van het
hoe en het waarom ervan horen.
Aangezien het in dit voorstel genoemde bedrag ook betreft een
vergoeding van pachtschade ten aanzien van landerijen die niet aan de ge
meente behoren, zou wanneer de pacht van die landerijen wordt ontbonden,
de eigenaar van die landerijen in een bepaalde voordelige positie komen te
verkeren, want dan kan hij verkopen of er vrij over beschikken.
De VOORZITTER merkt op dat de heer Westra uitgaat van de foutieve
premisse dat de pachter pachtontbinding wenst....
De heer WESTRA: Dat is hier gezegd.'
De VOORZITTER: ....en dat daarvoor deze overeenkomst nodig is.
Een pachter heeft voor een pachtontbinding zoiets helemaal niet nodig.
Als een pachter van zijn pacht af wil, dan zegt hij de pacht op. Hij kan
dat dan heel gemakkelijk doen, zeker bij de gemeente Soest. Als dat was
gebeurd, was men heel gauw klaar geweest.
De pachter weet dat binnen niet te lange tijd de gemeente een
vordering tot pachtontbinding zal instellen. Dat moment ziet hij aankomen.
Dat wenst hij niet. Hij wil veel liever als pachter blijven zitten waar hij
zit. Maar omdat hij weet dat dat niet kan, neemt hij tijdig zijn maatrege
len. Door de schaarste aan landbouwgrond en aan boerderijen is het niet moge
lijk, die maatregelen pas te nemen op het moment waarop de gemeente zegt:
Nu heb ik deze grond absoluut nodig. Ook van de kant van de gemeente is
de pachter duidelijk gemaakt wat er gaat gebeuren. De pachter ziet zich
door hetgeen gaat gebeuren gedwongen om tijdig maatregelen te nemen. De
- 161 -