21 februari 1968. was niet zo dat er een enkel beentje lag, neen, er lag werkelijk een grote hoeveelheid beenderen. Voorts wordt in de brief van Zeist gesteld, dat er ten tijde van het onderzoek op de vuilnisstortplaats (23 oktober) geen menselijke beenderen meer werden aangetroffen. Op maandagavond 23 oktober j.1. deelden de Zeister politie en an deren mede, dat het niet ging om menselijke beenderen, maar waarschijnlijk om apebeenderen of om beenderen van andere dieren. Deze mededeling was voor de heer Ebbersspreker en nog een aantal personen aanleiding om op dinsdag avond 24 oktober tussen half zes en half zeven te gaan kijken, samen met enige kinderen die ter plaatse beenderen hadden gevonden. Op de plaats waar een grote hoeveelheid beenderen lag, was nu een flinke vrachtwagenlading puin neergegooid. Maar op het toegangsweggetje, in de wagensporen van de vracht auto's, werd binnen vijf minuten toch weer een grote hoeveelheid beenderen gevonden. Omdat men stelde dat het niet ging om beenderen van mensen, maar om beenderen van andere wezens, heeft spreker de beenderen laten onder zoeken door de rijksuniversiteit te Utrecht. De met het onderzoek belaste personen spraken hun ergernis uit over de gang van zaken, want duidelijk kwam vast te staan, dat het wel degelijk ging om beenderen van mensen. Men dient de nodige eerbied met menselijke resten in acht te nemen, ook al stelt men dat de beenderen afkomstig zijn van skeletten van ver voor 1800. Dat dat niet is gebeurd, valt bijzonder te betreuren. Het is echter gebeurd en daaraan kan niets meer worden veranderd. Te hopen zij dat Soesterberg in de toekomst gespaard zal blijven voor dergelijke vuilstor- tingen. De heer ELBERXSE vraagt of er door gedeputeerde staten vergunning is verleend om in de betrokken zandafgraving vuil te storten. Daarenboven zou spreker gaarne van gedeputeerde staten willen vernemen welke maatstaven worden aangelegd voor het verlenen van zo'n vergunning. De VOORZITTER zegt dat bij gedeputeerde staten om inlichtingen zal worden gevraagd. Hij kan zich in grote trekken aansluiten bij de doopde heer Pieren geuite ontstemming over de toch wel wat lichtvaardige wijze waarop is gerea geerd op de vondsten en men met de stoffelijke resten is omgesprongen. Gedane zaken nemen echter geen keer. De raad van Soest zal er goed aan doen met het constateren van dit feit deze onverkwikkelijke zaak te sluiten. Te hopen zij dat er geen herhaling zal plaatsvinden. Het stuk wordt aangenomen voor kennisgeving. b. Schrijven d.d. 10 januari 1968 van de directeur van gemeentewerken te Soest inzake de verbetering van de aanduiding van straten in een gedeelte van het dorp Soesterberg, met voorstel dit schrijven voor kennisgeving aan te nemen. De heer PIEREN acht het verheugend dat de straatnaamaanduiding zal worden verbeterd. Te hopen zij dat er inderdaad sprake zal zijn van een be langrijke verbetering. Bewoners uit Soesterberg hebben er wel eens op aange drongen om gedeelten van bepaalde straten een andere/haam te geven. Maar aan een dergelijke maatregel zouden vele consequenties zijn verbonden, men denke slechts aan de post-, cheque- en girodienst, briefpapier etc. Het plaatsen van straatnaambordjes op de hoeken van de straten zal reeds een belangrijke verbetering zijn. Te hopen valt dat men thans beter de weg kan vinden in Soesterberg. De VOORZITTER sluit zich gaarne bij de woorden van de heer Pieren aan. Het stuk wordt aangenomen voor kennisgeving. c. Schrijven \an 18 januari 1968 van burgemeester en wethouders van Amersfoort inzake de schroothoop nabij het woonwagenkamp. Dit stuk wordt aangenomen voor kennisgeving. d. Brief d.d. 19 januari 1968 van de directeur van gemeentewerken inzake het - 16 -

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1968 | | pagina 17