20 november 1968 te toeneemt, dringender en dwingender wordt de taak van de gemeente om op het terrein van het jeugdwerk en de jeugdzorg althans stimulerend en sub sidiërend op te treden. De mogelijkheden om zich in eigen omgeving te ont spannen en - zonder schade voor de omgeving - energie af te reageren, wor den minder naarmate de bebouwingsdichtheid toeneemtDe toezegging om te dezen op basis van gegevens op te treden, blijft gestand. Het college zal trachten de totstandkoming van het eindrapport ter zake te bespoedigen. Spreker gelooft echter dat men daaraan de onderhavige aangele genheid niet mag ophangen. De realiteit is nldat iedere instantie die zich met jeugdwerk bezighoudt op een wijze die voldoet aan de voorschrif ten van het ministerie van maatschappelijk werk, in aanmerking kan komen voor subsidie. Daarbij gaat het niet om de vraag, welke richting het werk doet. De enige vraag is dan: Wordt voldaan aan de voorwaarden? Er zijn opmerkingen gemaakt naar aanleiding van het woord "evangelisch". Nu moet men er wel. voor zorgen met het taalgebruik voor zichtig te zijn. Iemand die op grond van zijn spraakgebruik meent vanuit een evangelische basis te werken, kan bij iemand die dat standpunt niet inneemt of die dit woord anders interpreteert, de indruk wekken een evangelisator te zijn die missie of zending wil gaan bedrijven in de bin nenlanden van 't Hart.' Dat zou echter een verkeerde conclusie zijn. De betrokkenen hebben de opzet dit werk vanuit hun eigen evangelische bewo genheid ter hand te nemen. Daarbij moeten niet te veel haren overeind gaan staan bij degenen die een wat ander woordgebruik hebben. Het college heeft zich met betrekking tot de onderhavige aan vrage op het volgende standpunt gesteld. De aanvragers zijn serieus. Zij hebben de basis van hun stichting verbreed. Dat is op verzoek van de gemeenteraad gebeurd. Het zou ook het college aangenamer zijn geweest, indien de basis nog breder was geworden. Niettemin: hier ligt een serieu ze aanvrage, die perspectieven biedt. De initiatiefnemers hebben zeer na drukkelijk toegezegd, dat wanneer in dezelfde wijk of in aangrenzende wijken soortgelijke initiatieven op andere grondslag tot stand komen, zij altijd bereid zijn tot een grote mate van samenwerking, ten einde te komen tot een zo goed mogelijk van de grond komen van het jeugdwerk. Dit was voor het college voldoende reden om dit voorstel de raad aan te bie den. Daarbij heeft het college gezegd: Laten wij in vredesnaam beginnen. Wanneer deze mensen, die nu al een jaar geduld hebben opgebracht en die hun basis hebben verbreed, hun voorstel weer de ijskast zien ingaan in afwachting van het creëren van een vorm met een bredere basis, dan loopt men het grote risico dat hetgeen er aan de ene kant bijkomt, er aan de andere kant weer afgaat. Dat is in Nederland nlzelden uitgesloten. Het college is van oordeel dat men dit risico niet mag nemen. Het hand haaft daarom van harte zijn voorstel. De heer Westra heeft er nog op gewezen, dat er ook kerkelijke richtingen zijn die niet de vorm van een kerkgenootschap hebben. Het is in Nederland echter wel een algemeen gebruik, dat wanneer men over kerk genootschappen spreekt, daaronder ook worden begrepen groepen die zich weliswaar geen kerkgenootschap noemen, maar die wel het Evangelie als uitgangspunt hebben. Spreker gelooft dat aan dit punt niet erg zwaar ge tild behoeft te worden en dat ook de initiatiefnemers dat niet doen. Mevrouw POLET-Musier vraagt of het onderzoek naar de mogelijk heden om tot een algemene stichting te komen niet vast kan beginnen, voordat alle rapporten zijn opgesteld. Wanneer men de bereidheid tot samenwerking reeds kent, kan meteen van start worden gegaan als het eind rapport wordt uitgebracht. Spreekster is het met de wethouder eens: Hoe meer Soest verstedelijkt, hoe groter de behoefte aan jeugdwerk wordt. Daarom is het van belang hier spoed te betrachten. De heer WESTRA merkt op dat de wethouder heeft gezegd, dat men - 258 -

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1968 | | pagina 259