63
De heer DIJKSTRA: Het zijn de woorden van de heer
Mansholt.
De heer VAN POPPELEN zegt dat de heer De Groot en
hij gesproken hebben over de vleesproduktie. De gehele
omschakelingsregeling die in 1969 en 1970 aan de gang
is, gaat juist in de richting van de vleesproduktie en
daarover gaat het nu.
De heer EBBERS: Denk om de samenwerking.
De heer VAN POPPELEN: Ik praat alleen voor de dui
delijkheid.
De heer BERKELBACH VAN DER SPRENKEL: De
tribune is te leeg.
De heer VAN POPPELEN merkt op dat hij geen ant
woord heeft gekregen op zijn vraag, of het college bereid
is bij gedeputeerde staten stappen te ondernemen, om te
zien of het randgebied in de oorspronkelijke vorm ge
handhaafd moet blijven. Wanneer dit inderdaad planolo
gisch gewenst is, is het college dan bereid om de betrok
kenen schadeloos te stellen? Er wordt altijd gezegd: Er
is een planschaderegeling. In al die jaren dat deze rege
ling er is, heeft het college nog nooit een voorbeeld ge
noemd van de wijze waarop zij werkt. Wanneer het colle
ge hierover mededelingen doet, dan weet men, waaraan
men toe is.
De heer DE GROOT merkt op dat de wethouder er te
recht op heeft gewezen, dat er in de agrarische sector ver
anderingen plaatsvinden. In alle sectoren vinden enorme
veranderingen plaats. Maar sprekers grootste bezwaar is
dat het desbetreffende gebied tot randgebied is verklaard.
Voor de betrokken bewoners betekent dit rampgebied.
In feite gaat het hier om een bepaalde vorm van recrea
tieve bestemming. Ten dienste van de recreatie krijgt het
gebied beperkingen opgelegd, zodat het in de ontwikke
ling meer begrensd wordt dan normale agrarische gebie
den. Op deze wijze is het niet mogelijk om aldaar een be
drijf uit te oefenen. Er wordt enorm schade geleden, die
door de gemeente zal moeten worden vergoed. Een bete
re oplossing zou daarom zijn om - als het gebied inder
daad een recreatieve bestemming moet hebben - de bedrij
ven weg te kopen voor de normale prijs die overal wordt
gegeven. Dan kunnen de betrokkenen in een ander deel
van het land een bedrijf terugkopen, zodat zij ongehin
derd in hun onderhoud kunnen voorzien. Als deze bepa
lingen werkelijk gehandhaafd blijven en zo stringent
worden toegepast als nu gebeurt, dan wordt door alle be
drijven die daar zijn gevestigd, grote schade geleden. Dat
betekent dat volkomen normale mensen die tot werken
in staat zijn, voor een deel moeten gaan leven op kosten
van de gemeenschap. Dat staat hem bijzonder tegen. Me
vrouw Waker heeft ook gezegd: Men kan dikwijls beter
grote knecht zijn dan kleine baas. Spreker meent dat het
niet ter beoordeling van de overheid is, of iemand van
een kleine baas grote knecht gemaakt moet worden, maar
dat de betrokkenen dat zelf mogen beslissen. En het is
beslist niet zo, dat als men kleine baas afraakt, men grote
knecht wordt. De praktijk bewijst het tegendeel.
Er is door raadsleden gesproken over een boterberg en
enorme subsidies die de gemeenschap zou moeten op
brengen, om de grote overproduktie uit de landbouw weg
te werken. Dat is een grote fabel. Er is geen boterberg.
Er is hoogstens een snel wegsmeltend klein heuveltje.
Het voorstel van de heer Oldenboom om contact op te
nemen met de agrarische organisaties juicht spreker van
harte toe. Hij hoopt dat het college bereid is om zeer
spoedig met de landelijke organisaties overleg te plegen
inzake wat er te doen staat met betrekking tot het onder
havige gebied en met betrekking tot de betrokkenen die
een bouwvergunning hebben aangevraagd. De heer Buij-
tenhuis is nl. niet de enige; er liggen nog enkele aanvra
gen uit hetzelfde gebied.
De VOORZITTER zegt dat hij de raad nogal vrijelijk
heeft laten praten. Er zijn allerlei macro-economische
beschouwingen gegeven over de Europese en nationale
landbouw en micro-economische beschouwingen ten
aanzien van het bedrijf van de heer Buijtenhuis. Op zich
zelf zijn dat wel interessante onderwerpen, maar zij heb
ben niets te maken met het punt dat aan de orde is.
Aan de orde is of terecht of niet een bouwvergunning is
geweigerd. Spreker heeft nog niemand horen zeggen:
Deze bouwvergunning is ten onrechte geweigerd.
De heer DE GROOT: Bij deze dan!
De VOORZITTER zegt dat hij alleen maar beschouwin
gen heeft gehoord van: Dat uitbreidingsplan had anders
moeten zijn, zodat de bouwvergunning wel had kunnen
worden verleend. Nu valt over uitbreidingsplannen nog
wel iets te zeggen, maar hij wil zich nu vastleggen op het
punt, waarover de raad een beslissing moet nemen: het
beroep van de heer Buijtenhuis tegen de weigering om
hem een bouwvergunning te geven. Naar de mening van
het college is deze weigering terecht gebeurd, omdat an
ders in strijd was gehandeld met de geldende bepalingen.
Spreker houdt wel eens van een kapstok, maar dan moet
deze niet de vorm aannemen van een garderobe van een
schouwburg. Daarop begint het debat een beetje te lijken.
Wat de beschouwingen over de uitbreidingsplannen be
treft, moet de raad zich toch in de eerste plaats erg goed
realiseren dat ieder bestemmingsplan, agrarisch of niet,
een beperking betekent. Voorgeschreven wordt wat er
in het betrokken gebied mag en wat er niet mag. De ge
meente Soest kent een agrarische bestemming, waarin
erg veel geoorloofd is. Er zijn andere terreinen in Neder
land, waar veel en veel minder toegestaan is. Een ander
voorbeeld is het volgende:
De gemeente Soest met haar 500 ha. bos en natuurter
rein heeft met de grootste moeite gedaan gekregen, dat
er op dit terrein een huisje mocht worden gebotfwd
voor iemand die het terrein moet bewaken. Dat is dan
nog wel een andere beperking dan die voor de agrarische
bedrijven geldt.
De bestemming van agrarische bedrijven valt in twee ca
tegorieën uiteen. De ene categorie heeft een veel grotere
vrijheid dan de andere. De categorie „randgebied"
heeft een beperkt agrarische bestemming. Het is een
soort van overgangsgebied. Het is niet meer helemaal
agrarisch gebied, want het leunt al aan tegen de bebou
wing. Het ligt binnen de invloedssfeer van de bebou
wing. Daardoor zijn er voor de agrariërs minder moge
lijkheden. Voor de bewoners van de belendende bebou
wing is het een belangrijk gebied, want zij hebben er on
middellijk mee te maken. Deze gronden, die zo in de on
middellijke nabijheid van de bebouwing liggen, krijgen
zoveel te maken met de uitstraling van de bebouwing,
dat zij steeds meer het agrarische karakter van de grond
terugdringt en de agrarische mogelijkheden worden daar
door ook steeds meer teruggedrongen. Wanneer het voor
een agrariër onmogelijk wordt, om aldaar zijn bedrijf uit
te oefenen - en dat is ook onmogelijk omdat de grond te
duur is; men kan niet op grond van een rijksdaalder een
agrarisch bedrijf uitoefenen -, dan zal de gemeente zo lang
zamerhand deze gronden moeten gaan aankopen. Deze
aangelegenheid zal nog eens goed moeten worden beke
ken, maar zij is op het ogenblik niet aan de orde. Men
heeft er wel over gesproken en men heeft zijn wensen
daaromtrent naar voren gebracht en hij heeft dat een