Deze twee verschijnselen zijn in de praktijk dermate met elkaar in strijd, dat men zich in toenemende mate gedrongen voelt om het instrument dat „bestemmings plannen" heet, steeds minder te benutten en in stede daarvan met behulp van voorbereidingsbesluiten, - ge koppeld aan artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en artikel 50, lid 8, van de woningwet - te gaan regeren. Dit lost de zaak evenwel geenszins op en schuift het werkelijke probleem, nl. hoe komt men weer aan bestemmingsplannen die gelden, alleen maar voor zich uit. Spreker zou van het college willen weten of het voor dit dreigende failliet van de ruimte lijke ordening op gemeentelijk niveau een oplossing ziet; of dat er wellicht in andere kringen op andere ni veaus (de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de provincie, het rijk) aan een oplossing wordt gewerkt, respectievelijk of door de gemeente Soest op dit punt een initiatief zou kunnen worden ontwikkeld om tot een oplossing te komen. Het terugvallen op een ander middel, nl. het gaan maken van hele kleine, z.g. .postzegel-bestemmingsplannen", ziet spreker bepaald niet als een oplossing Het kan wellicht verleidelijk zijn dit middel te gaan toepassen - en in een heel uit zonderlijk geval zou men er zelfs toe gedwongen kun nen zijn -, maar als normaal instrument van bestuur wijst hij dit af. In een door mr. V.d. Werf namens de echtelieden Oosthoek-Ritsma aan het college gezonden brief d.d. 6 augustus jl. spreekt deze uit, dat het bestemmings plan-Lange Brinkweg ten tijde van de vorige raadsver gadering, toen de raad het had over enkele voorberei dingsbesluiten, niet was voorbereid. Dit is feitelijk zonder meer juist, zoals toen ook door het college in antwoord op vragen werd gesteld Het college kondig de nl. aan, wanneer dit wel verwacht zou kunnen worden. Spreker zou gaarne van het college willen vernemen, of de door mr. V.d. Werf bedoelde beschuldiging, dat niet serieus aan het genoemde bestemmingsplan wordt gewerkt, juist is. Een eenvoudig „ja" of „neen" zal hier, zoals men begrijpen zal, niet voldoende zijn. Wel voldoende zal zijn een precies, zonder voorbehoud uit gesproken antwoord op tenminste één - het liefst de eerste - van de drie volgende vragen: a. welke instanties (fasen) is het in voorbereiding zijn de plan reeds gepasseerd en welke moet het nog pas seren, alvorens ter visie te kunnen worden gelegd? b. hoeveel procent van het werk - bijv. gemeten in ambtenarenuren - is reeds verricht? c. hoeveel procent van de weg, die het plan in voor bereiding moet gaan, - gemeten in kalendertijd - is reeds afgelegd? Dit alles natuurlijk steeds naar de stand van de vorige raad, toen dit voorbereidingsplan aan de orde was. Dit is nl. ook het punt waarop de heer V.d. Werf nogal de nadruk legt. Spreker heeft goede hoop dat met name de betrokken wethouder, eventueel samen met de eventueel aanwezige ambtenaren, wel uit de door hem te berde gebrachte opmerkingen en gestelde vra gen zal komen. De heer OLDENBOOM zegt, dat hij van de heer Geer- lings termen heeft gehoord als „vrijmoedige wijze", „gesignaleerde impasse", „regelen bij wijze van uitzon dering", „het steeds minder gebruik maken van be stemmingsplannen". Spreker begrijpt dat men als nieuw raadslid moeite heeft om alles wat er op be stuurlijk gebied gebeurt, goed te begrijpen. Dit is de vorige maal ook al gebleken bij de wat verwarde beto gen van de heer Van Ee. De vrijmoedige wijze waarop men als raadslid een lijst ondertekent, wier strekking in strijd is met een eerder genomen informeel raadsbesluit, wekt niet alleen bij de burgerij, maar zelfs bij raadsleden soms verwar ring. Het zal daarom verstandig zijn om een aantal zaken te onderscheiden. Zoals men weet, verlopen de bestemmingsplannen op het ogenblik moeizaam. Dat steeds minder gebruik zou worden gemaakt van bestemmingsplannen is, voorzover spreker dit kan overzien - hij neemt aan dat het om de gemeente Soest gaat en niet om een wille keurige gemeente - zeker niet in overeenstemming met de werkelijkheid. Het zou ongetwijfeld onjuist zijn om nu een volledig apparaat op te bouwen, om stante pede alle bestem mingsplannen de grond uit te stampen. Dit kost te veel energie en te veel tijd. Dat er inzake bestem mingsplannen prioriteiten moeten worden aangewe zen, is een duidelijke zaak. Dat daarmede een aantal plannen in een overgangsfase zitten, waarbij dan bij wijze van uitzondering artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan worden gehanteerd, is ook een duidelijke zaak Dit is niet iets dat de rechtszeker heid van de burger in gevaar brengt. Integendeel, het bevordert deze rechtszekerheid, vooral naarmate ze kerheden toenemen - en deze zijn ongetwijfeld toe genomen -, waarmede de toepassing van het genoem de artikel wordt omkleed. Het getuigt van onbegrip en gebrek aan ervaring, wanneer men zegt dat hier steeds minder van be stemmingsplannen gebruik wordt gemaakt en steeds meer van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Or dening. De heer VAN POPPELEN zegt, dat het misschien prettiger zou zijn geweest, indien het college met het verzenden van zijn brief aan de heer Roest en de zij nen een week had gewacht. Dan had het advies van de raad tegelijk met het advies van het college kunnen worden verzonden en was er bij een aantal ingezete nen geen verwarring ontstaan ten aanzien van het punt, dat het college in deze maar heeft gehandeld, zonder enigszins met de mening van de raad rekening te houden. Sprekers fractie gaat geheel akkoord met het advies van de commissie grondbedrijf en uitbrei dingsplan. Spreker gaat niet meer in op hetgeen hij de vorige raadsvergadering heeft gezegd over de - zoals de heer Oldenboom heeft aangeduid - verwarrende woorden van de heer Van Ee. Spreker is er alleen maar ver heugd over dat ten slotte de gehele raad, zonder uit zondering toen met de voorbereidingsbesluiten heeft ingestemd. Het is jammer dat in de brief van de heer Roest - die hij overigens alweer heeft ingetrokken, wat wel een bepaalde reden zal hebben, waarop spreker nu niet wil ingaan - een aantal passages voorkomen met een strekking, zoals ten aanzien van de bouw van huisjes. Spreker meent dat ook minder kapitaalkrachtigen in de gemeente het recht moeten hebben om op die plaatsen, waar de mogelijkheden aanwezig zijn, hui zen te bouwen. Wil een aantal van de ondertekenaars van de bewuste brief soms een bepaalde aktie voeren, om de heer Hilhorst een zodanige villa te laten bou wen dat deze misschien wel in overeenstemming is met hetgeen de betrokkenen voor ogen staat? 124

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1971 | | pagina 125