fe te het college wellicht zal kunnen inspireren, Belangrijke elementen in de beleidsnota zullen onder meer moeten zijn: de groei van de bevolking; het toekomstig karakter van de gemeente; de woningbouw, zowel naar aantal als naar categorie; het onderwijs; de werkgelegenheid; de winkelvoorziening; de verdere richting waarin Soest zich in geografische zin zal moeten en kunnen uitbreiden. Van essentieel belang is, dat al deze zaken vanaf het begin op harmonische wijze worden ontwikkeld. Aldus kan tevens worden bereikt, dat bepaalde onderwerpen met een lange voorbereidingstijd in een zo vroeg mogelijk stadium worden aangepast. Een voorbeeld is het voorbereidend wetenschap pelijk onderwijs. Ook vorig jaar stelde niet alleen onze frac tie, dat de wens om voorbereidend wetenschappelijk onder wijs in Soest te kunnen volgen, steeds meer gehoord wordt naarmate men opgroeiende kinderen naar omliggende ge meenten ziet uitzwermen. Het antwoord van het college was dat Soest kansloos is, zolang het inwonertal nog niet tot 50.000 of 60.000 is gestegen. Niettemin meent onze frac tie, dat wij het er op dit ogenblik niet bij moeten laten zit ten en moeten blijven hameren op verdere onderwijsmoge lijkheden in onze gemeente, om niet achter het net te vis sen zodra deze inwoneraantallen zullen zijn bereikt. Het spreekt van zelf, dat wij bij het ontwikkelen van een beleidsvisie op langere termijn niet onze ogen zullen moeten sluiten voor de op ons af komende gewestvorming. Over de gewestvorming wordt zeer uiteenlopend gedacht. Met dege nen die vrezen, dat zij alleen of voornamelijk het creëren van een vierde bestuurslaag zal zijn, zijn wij van mening dat zulks onjuist zou zijn. Wij zullerrechter bereid moeten zijn op de duur een stuk gemeentelijke en provinciale autono mie prijs te geven, dat wil zeggen haar over te dragen aan de gewesten. Immers, de problemen waarvoor het openbaar be stuur zich ziet gesteld, gaan veelal de bestaande bestuurlijke kaders te boven. Men denke in dit verband slechts aan ver keer en vervoer, de bescherming van het milieu, de woning bouw, de werkgelegenheid en de recreatie. In deze filosofie past, dat het werk dat in het kader van Eemland thans plaatsvindt in de vorm van ambtelijke werkgroepen, gedaan blijft worden door ambtenaren van de samenwerkende ge meenten zelve. Een volgend onderwerp waaraan wij aandacht zouden wil len besteden, is dat van de doelmatigheid van het gemeente lijk apparaat. Daarbij moet ons meteen van het hart, dat wij verbaasd zijn over bepaalde passages in het antwoord op vraag 3 van het afdelingsonderzoek. Daar vroegen wij naar een onderverdeling van de stijging van de totale gemeente lijke uitgaven (24% hoger dan ten opzichte van 1971) en wel over drie mogelijke oorzaken, te weten: de groei van de gemeente; de verhoging van het voorzieningenniveau; de prijsstijging. Wij begrijpen dat het college dit een moeilijke vraag vindt en wij billijken dat het deze vraag op betrekkelijk korte ter mijn in het kader van de meerjarenbegroting wil beantwoor den. Uit het antwoord van het college krijgen wij evenwel sterk de indruk, dat de vraag het college heeft verrast. Wij zijn van mening dat het zich reeds, en bij voortduring, zelf deze vraag had moeten stellen. Hoe kan het anders op rede lijke wijze - dit is onder meer stoelend op zelfkritiek - voor stellen tot vergroting van uitgavenkosten doen en hoe kan het anders verwachten dat het met de raad op zinvolle wij ze in discussie kan komen? Ten aanzien van de gemeentelijke instellingen afzonderlijk, zouden wij het volgende willen stellen. Reeds eerder hebben wij de presentatie geprezen van het verslag van de sociale dienst en dit een voorbeeld genoemd van een goede rapportage. Wij begrijpen dat de kosten van deze dienst steeds groter worden en zullen deze ontwikke ling in de toekomst in het bijzonder volgen. Het gasbedrijf is een voorbeeld van een bedrijf met goede resultaten. Wij zijn het met het college eens dat niet naar schaalvergroting in regionale zin van dit bedrijf moet wor den gestreefd, tenzij zou kunnen worden aangetoond dat dit kostenverlagend zou werken, hetgeen wij voorshands betwijfelen. Moeite hebben wij met de begroting van het bedrijf gemeen tewerken. Uit het verslag van het afdelingsonderzoek blijkt, dat in ruime kring ongerustheid bestaat over de schrikbaren de toename van deze uitgaven. Wij komen straks nog te spreken over de gemeentereinigingsdienst. Op deze plaats wijzen wij op de plantsoenendienst, over de verhouding van directe en indirecte kosten van de dienst gemeentewerken in het algemeen, alsmede op de wenselijkheid van een effi- ciëncy-onderzoek. Dit laatste is tijdens het afdelingsonder zoek uitvoerig aan de orde geweest in vraag 17. Wij kunnen het in antwoord op deze vraag gestelde, nl. dat een efficiën- cy-onderzoek niet noodzakelijk zal zijn, omdat dit niet ge bleken zou zijn bij een vroeger ingesteld oriënterend voor onderzoek, niet overtuigend vinden. Wij zijn derhalve van mening dat een zodanig onderzoek zou moeten worden in gesteld, waarbij ook uitdrukkelijk aan de orde zou moeten komen, de aan deze dienst in kwalitatieve zin te stellen eisen, de eisen die voortvloeien uit de snelle groei van de ge meente en de mogelijkheid van het toevertrouwen van be paalde taken aan specialisten, op welke weg wij ons reeds bevinden met een urban-designer, een verkeersdeskundige etc. Recente ervaringen in Zwolle sterken ons in deze. Wij heb ben de eer, ter zake een motie in te dienen, waarvan ik de tekst aan het einde van mijn betoog zal presenteren. Het onderwerp milieuhygiëne is een zaak geworden die na tionaal en internationaal in de belangstelling staat. Wat kun nen wij op dit gebied doen en wat moeten wij nalaten? (en dan staat „wij" voor alle burgers). De klok terugdraaien is een onmogelijkheid. Men dient met niet aflatende signa lering de kwaaie pier te dwingen, mogelijkheden te vinden om vervuiling tegen te gaan. Dat het college de door Rand stad" veroorzaakte vervuilingen hetin opspraak brengen van onze goede gemeente met alle maatregelen bestrijdt, heeft uiteraard onze instemming. Een selectief beleid betreffende de vestiging van industrieën is noodzakelijk ter bescherming van de mens en zijn leefruimte. Hiermede zijn wij midden in het probleem van de afvalver wijdering en verwerking aangeland. Dit probleem zit het college kennelijk nogal hoog, gezien het feit dat er in de populaire begroting heel wat aandacht aan wordt gewijd. Voor de gemeentereiniging vraagt het college voor het op halen van huisvuil f. 477.000,--, dit is 40% meer dan in het lopende jaar 1971 en 70% meer dan in het vorige jaar. Deze stijging gaat alle perken te buiten en vereist, dat wij ons een ogenblik over deze situatie buigen. Aan de verslagen van het kompost- en rioolwaterzuiveringsbedrijf Soest-Baarn ontlenen wij als orde van grootte voor de hoeveelheid Soester huisvuil respectievelijk 6.900 ton in 1971 en 7.500 ton in 1972. Per ton kost het ophalen van huisvuil ons in 1971 circa vijftig gulden en in 1972 schatten wij dit op zestig gulden. Deze bedragen staan in schrille tegenstelling tot het bedrag van ongeveer dertig gulden per ton, dat wordt genoemd in een artikel van de hand van ir. J.A. van der Kuil van de Stichting Verwijdering Afvalstoffen, gepu bliceerd en uitgereikt ter gelegenheid van de tentoonstel ling Milieu '71, die onlangs in Utrecht werd gehouden. De volgende post onder het hoofd gemeentereiniging be handelt het ophalen van grof huisvuil inclusief de contai- 160 nerledi f. 195. 16 om per toi vuil kc ten bir ontlen ten. W in ons Verwij leen m stortpl kipper f. 20,- grof ht men rr ners ni dan f. voerkc dezelfi ca f. 1 en voo Twee 1 1. mot meer s 2. ligt Beide den. Z grote s stoffel rijkso\ motie niet m voor e Voor i ken va gende stortp Men n terech zij sta; zij rat: ken. V plaatsi plaatsi stort schijnl het co steller Eemla lijke s nader voor c bijv. a laat ik Ten a; drijf S de in j stallat de toe het ge Op de water: re dag achtei worde niet. I midde

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1971 | | pagina 167