waterstand gaat veranderen, loop je een prachtkans dat bepaalde boomsoorten die ondiep geworteld zijn, het laten afweten. Vandaar dat deze hele zaak duidelijk nog een voor beschouwend stadium heeft en dat ook de commissie grond bedrijf en uitbreidingsplan zeer nauw bij de verdere uitwer king van deze plannen zal worden betrokken Ten aanzien van de vraag, wat nu de kosten zijn die de ver schillende sporten met zich meebrengen, moet ik zeggen dat er geen materie is die wij met zoveel voorzichtigheid moeten behandelen als deze, omdat voldoende volledig be trouwbaar cijfermateriaal op dit moment nog ontbreekt. Je moet daarvoor de exacte kosten per complex hebben en die hebben wij nog niet. Wij hebben wel globale kosten. Daaruit komt wel naar voren het beeld, dat, als je voor de veldsporten kijkt naar het aantal bij clubs ingeschreven be oefenaars (een niet gering aantal; op 1 januari 1971 waren er 2251 sportbeoefenaars ingeschreven als lid van een sport vereniging die gebruik maakt van de velden van de sport stichting; er is ook nog een voetbalvereniging die op parti culier terrein speelt), komt men toch al gauw op een reke- ningscijfer van f. 100,- a f, 120,- per sportbeoefenaar per jaar die de gemeenschap daaraan ten koste legt. Dit is een vrij aanzienlijk bedrag en dit geeft ons in elk geval de nood zaak om deze cijfers goed in het oog te houden (het bestuur van de sportstichting is hier ook volop mee bezig), omdat uiteraard deze bedragen bezien in het licht van de aantallen sportbeoefenaars er bepaald niet om liegen. Ten aanzien van het tennispark is het bijzonder moeilijk om gegevens te verstrekken, omdat er inmiddels een uitbrei ding van het tennispark tot stand is gekomen die weer een uitbreiding van het aantal leden van de tennisclub tot gevolg heeft gehad. In elk geval is ter zake het bedrag over 1970 toch altijd nog ruim f. 50,- per beoefenaar. Hierbij moet evenwel in aanmerking worden genomen, dat er toen een andere wijze van onderhoud van het tennispark was, waar aan de club ook nog aanzienlijke bedragen ten koste legde. Wat de sporthal betreft, is het wat nauwkeuriger te bereke nen wat daar de mogelijke kosten voor een sportbeoefe naar zijn. In de sporthal werd per 1 januari 1971 door 853 ingeschreven clubleden sport beoefend. Zij zullen waar schijnlijk op basis van de begroting 1971 als het aantal het zelfde blijft (maar het is nog wat uitgebreid) f. 18,— per beoefenaar kosten, hetgeen in elk geval in grote trekken beduidt, dat een „overdekte sporter" goedkoper is dan een „openluchtsporter"Deze cijfers te zamen genomen zullen het beleid voor Soest wel mede moeten bepalen. Wij hopen volgend jaar over meer exacte cijfers te beschikken wan neer de kostensplitsing per complex wat nader uitgewerkt is en er dus wat meer conclusies getrokken kunnen worden. In het bestuur van de sportstichting is afgesproken, dat bij het opmaken van de begroting 1973 zal worden geprobeerd hierover nadere gegevens, maar vooral ook wat nadere voor lopige richtlijnen te destilleren om, mede bekeken in het licht van de toekomstige ontwikkeling in de sportbeoefe ning, hiermede bij de opzet van het verdere beleid voor de binnen- en buitensportbeoefening rekening te kunnen hou den. Wethouder DIJKSTRA: Mijnheer de voorzitter! Ik ben de verschillende fracties dankbaar voor de waarde rende woorden in hun algemene beschouwingen en voor het begrip dat zij getoond hebben voor de situatie waarin wij zijn. In het bijzonder de PAK-fractie heeft daarvan uit voerig blijk gegeven. Zij zegt zelfs, dat wij met de rug tegen de muur staan. Zo ver is het nog niet, maar die situatie is wel dichtbij. Wij hebben ons kunnen redden tot zover. Ik hoop dat het zo blijven zal. Maar ik ben daar niet helemaal gerust op. Onderwijs kost geld Alles kost geld, maar in het bijzonder onderwijs, door dat de investeringen buiten gewoon kostbaar zijn. De kwestie van de investeringen ten behoeve van nieuwe scholen begint mij wel eens een beetje te benauwen. De kosten van de bouw van een geïntegreer de basis- en kleuterschool met inrichting en grondkosten zijn ver boven de f 1 miljoen komen te liggen. Dit maakt wel duidelijk waarvoor wij gesteld zijn. Het is jammer, dat op dit moment nog niet in zicht is de financieringsmogelijk heid voor de nieuwe dubbel-m.a.v.o. die al geruime tijd ge leden gepland is en die op papier haast in kannen en krui ken is; wij kunnen absoluut nog niet overzien wanneer wij deze school kunnen uitvoeren. Ik noem deze zaken als voorbeelden van de situatie, die is zoals de heer Pieren in zijn algemene beschouwingen gezegd heeft. Er valt weinig goeds van te zeggen. Ik ben de beide christelijke fracties ook dankbaar voor de commentaren die zij gegeven hebben. Er ligt allerlei kritiek in besloten, maar het is gezonde kritiek en ik hoop deze fracties voor een deel van hun bezorgdheid te kunnen afhel pen. Vanuit verschillende fracties, met name vanuit de V.V.D.- fractie en de PAK-fractie, is men teruggekomen op de kwes tie van wat wij vroeger v.h.m.o. noemden en tegenwoordig v.w.o.-h.a.v.o. Men heeft het college lichtelijk verweten, dat wij hierover niet concreter uit de hoek komen, maar dat kan op het ogenblik bepaald nog niet. De situatie is, vergele ken met verleden jaar, onveranderd. Wij moeten als gemeen te inderdaad een voedingsgebied van ten minste 55.000 in woners hebben. Op dat ogenblik begin je kans te maken ten aanzien van het provinciale deelplan, dat onderdeel is van de planprocedure van de Mammoetwet. Ik kan verzekeren dat ons college dat geen moment uit het oog verliest en dat het beslist niet al zo is, dat wij ons er maar bij hebben neergelegd dat het er toch niet van kan komen. Wij zijn zelf vertegenwoordigd in de provinciale deelplancommissie; wij houden intussen inderdaad de vinger aan de pols en we ten wat kan en wat niet kan. Betrekkelijk kort geleden hebben wij het in de deelplancommissie nog meegemaakt, dat een van de gewestgemeenten met een voorbarige aan vrage voor een openbare school voor v.w.o. en h.a.v.o. kwam. Die aanvrage is op haast ruwe wijze van de tafel ge veegd; ze was volstrekt kansloos. Wij springen er wat de voorbereidingen betreft in, zodra wij weten, dat het tijd wordt om de aanvrage in de procedure aan te zetten, op dat er binnen tien jaar een school staat. Zo is het nu. Er is ons duidelijk aangezegd, dat het ministerie ervan uitgaat, dat in de toekomst scholengemeenschappen minimaal dui zend leerlingen moeten hebben, dus ongeveer een omvang moeten hebben als het Baarns lyceum nu heeft en zoals enkele grote scholengemeenschappen in Utrecht, Amers foort en Zeist hebben. Ik kan dat geenszins bewonderen, maar wij moeten ons daar voorlopig bij neerleggen. Dit betekent ook, dat globaal het voedingsgebied ongeveer 100.000 inwoners moet hebben. Wij moeten dat niet zien als een geïsoleerde eenheid, als een cirkel waarbinnen 100.000 mensen wonen, want vele ouders die hier wonen, zenden hun kinderen naar Amersfoort, Hilversum, Zeist, Baarn enz. en het omgekeerde zal straks ook gebeuren. Wij kunnen de zaak alleen verstandig benaderen door ook deze kwestie te bezien in samenhang met het Samenwer kingsorgaan Eemland, in combinatie met alles wat er aan wezig is en aanwezig zal zijn in het toekomstige gewest Eemland. Wij kunnen niet simpelweg stellen: Soest heeft straks 50.000 of 60.000 inwoners, dus nu is de zaak rijp. Wij moeten uitgaan van vragen als: Wat zijn de mogelijkhe den van het gewest? Wat is de leerlingendruk in het ge west? Hoe is de dislocatie van de scholen? Dan is er nog een factor die het er voor ons in Soest be paald niet gemakkelijker op maakt. Een ideale school is homogeen wat betreft de levensbeschouwing en de ver langens van de ouders. Daarop is hier nog geen kans. Als wij 180

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1971 | | pagina 187