Ebbers
shock niet kwalijk worden genomen. Toen spreker het
afgelopen maandag binnengekomen rapport had gezien,
heeft hij gezegd: als er altijd zo'n financiële controle
mogelijkheid wordt geboden, ga ik ermede akkoord.
Met betrekking tot het door de heer Pieren bedoelde
bredere verband zegt spreker, dat in het algemeen moet
worden gesteld dat daar waar c.r.m. subsidieert (men
denke aan bijv. de stichting peuterspeelzalen en de cur
sussen van Artishock ten aanzien waarvan c.r.m. tot een
bepaald percentage subsidieert), ook de gemeente sub
sidieert, doch dat men ook heeft te maken met de be
roerde omstandigheid dat een aantal stichtingen niet
voor c.r.m.-subsidie in aanmerking komt. De naar spre
kers mening in eerste aanleg te kiezen algemene beleids
lijn van het gemeentebestuur is, dat wanneer een hoge
re overheid ten aanzien van bepaalde kosten wenst te
subsidiëren, ook de gemeente zou kunnen bijdragen.
Hij meent dat de gemeente hier niet iedere stichting of
vereniging moet subsidiëren ten aanzien waarvan een
hogere overheid geen subsidie wenst te verlenen. Hij is
er overigens wel bang voor, dat hier en daar de zwarte
piet misschien wel eens naar de gemeente toe zal wor
den gespeeld, maar dat is een andere zaak.
De heer PIEREN had gedacht dat het college over het
meerbedoelde bredere verband al bepaalde gedachten
zou hebben ontwikkeld mede naar aanleiding van dit
voorstel, aangezien niet alle verenigingen subsidie van
c.r.m. krijgen.
Jaren geleden is in de Sportstichting eens gesproken
over een voorstel om conform de subsidieregeling die
de gemeente Best kende, de sportverenigingen een sub
sidie in de technische leiding toe te kennen. Dat voor
stel is toen afgewezen door burgemeester en wethouders
die zeiden: Daar zijn wij nog niet rijp voor. Andere ge
meenten in Nederland kennen wel degelijk een subsi
diëring in een percentage van de kosten van technische
leiding. Spreker acht het, gelet ook op iets dat hij in de
aanbiedingsbrief bij de begroting 1973 heeft gelezen,
toch wel gewenst dat het college zich er reeds in het be
gin van 1973 over gaat beraden hoe het de sportsubsi-
diërbgelihg denkttte gaan herzien en in de loop van 1973
met een desbetreffend voorstel komt.
De heer JONKER wil het nog even hebben over het
misverstand ten aanzien van de in het voorstel opgeno
men passage waarin staat, dat het college zich heeft af
gevraagd of de taak van de inhoudelijk-zakelijk leider
zoveel omvat, dat dit de aanstelling van een full-time
kracht rechtvaardigt. Spreker meent dat het misverstand
in de wereld is gekomen doordat deze passage wordt ge
volgd door de korting van f. 56.000,— naar f. 50.000,—.
De argeloze lezer denkt dan dat de korting het kort
wieken van de inhoudelijk-zakelijk leider betreft. Uit het
antwoord van wethouder Dijkstra heeft spreker evenwel
begrepen, dat het bedoelde afvragen helemaal op het
verleden slaat, dat de desbetreffende overweging uit de
voordracht had kunnen worden gelaten en dat de wet
houder nu van mening is, dat de inhoudelijk-zakelijk
leider zelfs nog een duurdere figuur (f. 30.000,-) moet
zijn dan Artishock had gedacht (f. 28.000,—), dus wel
degelijk een full-time kracht zal zijn die zich volledig
kan inzetten voor het belangrijke werk. Hij zal graag
vernemen of hij dit goed begrepen heeft.
De heer HOEKSTRA kan het zich best voorstellen, dat
het college in een aantal gemeenten informaties heeft
ingewonnen. Anderzijds meent hij dat wanneer men in
Soest zou gaan subsidiëren wat in andere gemeenten
wordt gesubsidieerd, men hier met de rest wel zou kun
nen ophouden. Het gemeentebestuur van Soest voert
een zelfstandig beleid. Als er bij dit bestuur een subsidie
aanvrage binnenkomt, kan het college best eens achter
de hand bij wat andere gemeenten gaan informeren, maar
daar moet dan niet te hardop over worden gesproken.
Men heeft in Soest te maken met een maatschappelijk-
cultureel centrum dat op een bepaalde manier draait.
Ten aanzien van het beheer enz. daarvan zal er een be
paalde gang van zaken worden gevolgd. Met de heer
Blaauw heeft spreker ter zake wel enige kritiek maar
dit neemt niet weg, dat hij van mening blijft dat hiero
ver het gemeentebestuur van Soest zelfstandig moet
beslissen.
In de commissie aankoop kunstwerken hebben enige
leden van buiten Soest zitting. Zij zwaaien het gemeen
tebestuur van Soest alle lof toe voor de mogelijkheden
die het beleid ter zake momenteel biedt. Spreker vindt
dit erg leuk en hij zou dan ook zeggen: Laat men maar
vanuit andere gemeenten bij ons informeren. Wat in an
dere gemeenten gebeurt moet in Soest niet te veel op de
voorgrond worden geplaatst. Soest voert een eigen be
leid.
Wethouder DIJKSTRA zegt dat hij op grond van onder
zoek van mening is, dat de functie van inhoudelijk-zake
lijk leider zeker een full-time job is. Als deze functiona
ris er iets van wil maken (en dat zal hij moeten), heeft
hij een volle dagtaak. Die taak is zo ruim, dat ze haast
niet te omschrijven is.
Ten aanzien van het bredere verband kan spreker op
dit moment niets anders zeggen dan dat hij aanneemt,
dat het college erop zal terugkomen.
Spreker sluit zich volkomen aan bij de woorden van
de heer Hoekstra. Burgemeester en wethouders hebben
in andere gemeenten hun licht opgestoken niet om het
geen zij daar zouden zien te volgen, maar om hun idee-
en te toetsen aan de ervaringen die men in andere ge
meenten met de onderhavige, voor Soest behoorlijk
nieuwe materie heeft. Uit het voorstel blijkt dat het col
lege een totaal andere weg is ingeslagen dan is gebeurd
in de gemeenten die spreker in eerste instantie heeft ge
noemd.
De VOORZITTER deelt mede dat de financiële com
missie zich met het voorstel kan verenigen, met dien
verstande dat één lid van deze commissie tegen het stel
len van een maximum van f. 50.000,- voor de onder A
genoemde subsidie is.
Ter verduidelijking van wat in het voorstel onder
„ad A" is gesteld wijst spreekster erop, dat het de be
doeling is dat de gemeente 80% subsidieert in de kosten
die door het rijk subsidiabel worden verklaard - tot een
maximum van f. 50.000,-, hetgeen voor de gemeente
een uitgave van maximaal f. 40.000,- betekent.
Wethouder DIJKSTRA: De conclusie aan het eind is
hetzelfde.
De VOORZITTER: Ja, maar het is toch wat anders.
Wethouder DIJKSTRA: Het rijk doet het als wij het
doen.
De VOORZITTER: Ja, maar ik wil hierbij toch zeggen:
Wij doen het als het rijk het doet.
Wethouder DIJKSTRA: Ja.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Moet ik hieruit opmaken,
dat er een kans is dat het rijk het niet doet?
De VOORZITTER: Nee. Er zit niets achter. Ik wil dit al
leen maar even duidelijk stellen, want toen ik het nalas
dacht ik: wij hebben het niet helemaal omschreven zo
als wij het eigenlijk moeten omschrijven.
Wat de docenten betreft bedraagt de subsidie 50% van
133