Mevrouw de voorzitter! Ik weet dat wat ik nu heb gezegd
eigenlijk niet bij de algemene beschouwingen thuis hoort,
maar deze zaak heeft mij het gehele jaar 1972 beziggehou
den. Ik heb gemeend bij deze algemene beschouwingen eens
tegen de straatterreur te moeten protesteren. Ik hoop dat
de straatterreur via de pers eens aan de orde wordt gesteld,
want de Nederlandse bevolking heeft recht op bescherming
van have en goed. Dat moeten wij eens een keer goed begrij
pen.
De heer JONKER houdt de volgende rede:
Mevrouw de voorzitterIk heb met belangstelling de gevol
gen aanschouwd en aangehoord van mijn provocerende op
merkingen in de raadsvergadering van oktober jl. over het
saaie karakter van de algemene beschouwingen in voorgaan
de jaren. Er is thans duidelijk meer belangstelling van de zij
de van het publiek voor de begrotingsbehandeling, en dat
verheugt mij.
De heer VAN POPPELEN: Waar zitten die grote aantallen
bezoekers van de publieke tribune dan?
De heer JONKER: Vergeleken met bijvoorbeeld 1968 zijn
het er nu veel, want toen zaten maar een of twee mensen
op de publieke tribune.
De heer VAN POPPELEN: Voor de weg over de Eng was
veel meer belangstelling.
De heer JONKER: Dat weet ik, daar kom ik straks nog op
terug.
Een oordeel vellen over het door mijn collega's gebodene
laat ik graag aan anderen over. Ik wijt het aan mijn beperk
te bevattingsvermogen dat ik de suggesties van de heer Van
Ee over de samenstelling van de begeleidingscommissie voor
de efficiency niet heb kunnen volgen, evenmin als de bere
keningen van de heer Van Poppelen over de guldens van
1965 en 1973 en de conclusie die hij daaraan verbond over
de groei van de welzijnssector. Ik geloof ook dat je daarmee
heel voorzichtig moet zijn; je zult nl. ook moeten bij-in
dexen. De heer Oldenboom kan hem voortreffelijk uitleg
gen hoe dat moet, maar mocht deze er niet uit komen, dan
ben ik gaarne bereid college te geven.
Ik denk dat ik niet zo veel tijd nodig heb als de drie voor
gaande sprekers, die gemiddeld ruim boven de dertig minu
ten zijn gekomen, mede dank zij de bijdrage van de heer
Pieren aan het eind van diens betoog. Ik moet zeggen dat ik
van die bijdrage wel een beetje geschrokken ben. Je zou
kunnen zeggen dat de heer Pieren min of meer de „Koe
koeksklok" over Soest geluid heeft met zijn naar mijn idee
wel uit zijn hart komend betoog, dat ik niet onderschrijf.
Ik zou vanavond over vier onderwerpen willen spreken; ten
eerste het contact met de burgerij, ten tweede de ruimtelij
ke ordening in uitgebreide zin, waaronder ook het verkeer
en de vraag waar wij met Soest naar toe willen, ten derde
het onderwijs en ten vierde de cultuur, waarbij ik onder
meer wil ingaan op de vraag wat in beheersverordeningen
met geregeld behoeft te worden.
Het eerste punt is dus het contact met de burgerij. Zoals
reeds gezegd, is er dit keer voor het eerst wat meer belang
stelling van de zijde van de publieke tribune voor de begro
tingsbehandeling. Die belangstelling zou nog groter kunnen
zijn als in de toekomst de mogelijkheid zou worden
geopend het publiek mee te laten praten. Ik denk bijvoor
beeld aan een schorsing van de vergadering, waarin men naar
voren kan brengen wat men op het hart heeft. Uw voorgan
ger, mevrouw de voorzitter, was altijd erg benauwd voor mo
gelijkheden als deze, maar ik geloof dat dit heel goed te re
gelen zou zijn. Ik zou het graag willen proberen, en dan zou
ik het niet willen beperken tot de begrotingsbehandeling,
maar het bijvoorbeeld om de drie maanden laten gebeuren.
Via het gemeentelijk voorlichtingsblad en de normale kran
ten kan men voldoende achtergrondgegevens verschaffen
om de mensen in staat te stellen zich te oriënteren, bijvoor
beeld door middel van de populaire uitgave van de begro
ting die dit keer is samengesteld. Wij zijn het overigens eens
met wat de heer Van Poppelen zojuist namens de C.D.U.
naar voren heeft gebracht, nl. dat het voorlichtingsblad best
zes keer per jaar mag verschijnen.
De heer VAN POPPELEN: Zulke termen snap ik niet,
mijnheer Jonker. Wilt u daarover ook even college geven?
De heer JONKER: Ik wil het graag uitleggen. C.D.U. is de
afkorting voor christen-democratische unie en wordt wel
gebruikt als aanduiding van katholieke en protestantse ge
zelschappen die het goed met elkaar kunnen vinden. Ik
loop echter misschien wat vooruit op de feitelijke ontwikke
lingen.
In de aanbiedingsbrief bij de begroting heb ik onder het
hoofd Beleidspunten uitvoerige informatie gevonden over
interessante zaken als drie vullingen per kindergebit, maar
ik heb tevergeefs gezocht naar voorstellen over hoe het
verder moet met onze proef met openbare commissiever
gaderingen. Wij hebben, zoals bekend, sinds geruime tijd
drie commissies die als proef openbaar vergaderen, nl. de
commissies voor openbare werken, voor financiën en voor
onderwijs. Er zijn twee nieuwe commissies bij gekomen, de
commissie voor de beroepschriften en de culturele commis
sie, die ook openbaar vergaderen. Mijn vraag is nu wanneer
de rest volgt. Vanzelfsprekend moet in gevallen waarin dit
werkelijk noodzakelijk is het houden van besloten vergade
ringen mogelijk blijven, en sommige commissies moeten
natuurlijk altijd besloten vergaderen, zoals de nieuwe com
missie voor de politie, want anders zou de Soester onder
wereld op de publieke tribune verschijnen en, erger nog,
allerlei internationale sabotageplegers. Overigens hebben wij
alle waardering voor het Soester politiekorps.
Ik heb begrepen dat de V.V.D. en de K.V.P. de zogenaam
de informele raadsvergaderingen graag willen handhaven:
lekker onder elkaar, Wij gaan akkoord met voorlichtingsbij
eenkomsten, maar dan in principe met publiek er bij en
slechts in uitzonderingsgevallen met gesloten deuren. Dit
zal de discussie niet behoeven te storen.
Ik zou nog verder willen gaan: waarom leggen wij de stuk
ken voor de raadsvergadering niet voor iedereen ter inzage?
95% van deze stukken kan absoluut geen kwaad en de ove
rige 5% kan men dan alleen voor de raadsleden op de afde
ling ter inzage leggen.
Men kan zich afvragen of het creëren en het laten functio
neren van inspraakorganen in deze gemeente wel van harte
gaat. Ik kom dan tegelijk tot mijn tweede onderwerp, de
ruimtelijke ordening. De angst voor terrein- en tijdverlies is
zeer menselijk. Als men van 23 instanties advies nodig heeft
over hetgeen men van plan is, kan de gedachte dat men er
nog eens uitgebreid met de bevolking over moet praten -
waardoor andere zienswijzen naar voren kunnen komen en
waardoor het misschien weer anders moet - frustrerend
werken. De raad van advies voor de ruimtelijke ordening
acht het in zijn aanbiedingsbrief van enige tijd geleden, on
dertekend door de toenmalige minister, zelfs niet uitgeslo
ten dat - ondanks een mogelijk langere periode van voorbe
reiding - het tijdstip van aanvang der werkzaamheden kan
worden vervroegd. De raad zegt: „Bij een geslaagde in
spraakverlening in de voorbereidingsfase kan zelfs worden
verwacht dat de weerstanden tegen de uiteindelijke be
slissing minder zullen zijn dan wanneer de bevolking het ge
voel heeft onverwacht met voldongen feiten te worden ge
confronteerd".
151