dere gemeenten, waar meestal al enkele maanden van het
nieuwe jaar zijn verstreken, alvorens men aan de behande
ling van de begroting toe is.
Weliswaar houdt ook het college van Soest zich niet aan de
wettelijke bepaling dat de begroting op 1 september aan
de raad dient te worden aangeboden, maar dat is een bepa
ling die in feite door omstandigheden al lang haar kracht
verloren heeft en op veronachtzaming waarvan geen enkele
straf of sanctie 'staat.
Ik zou blij.kunnen zijn met het feit dat deze begroting slui
tend is, ik ben nh bijzonder gek op sluitende begrotingen,
maar de manier waarop zij sluitend is gemaakt, doet bij mij
toch een paar vragen rijzen. Opnieuw is, om de begroting
sluitend te krijgen, gegrepen naar het verfoeilijke middel
van belastingverhogingen in plaats van naar bezuinigingen
Er was op de totale begroting van ruim f. 28 miljoen iets
meer dan twee ton te kort, nog geen 1%. Het moet toch mo
gelijk zijn geweest om door middel van bezuinigingen op
bepaalde punten in deze twee ton te voorzien, om te voor
komen dat opnieuw de belastingen - die in de verkiezings
tijd door een fractieleider van een grote politieke partij
schandalig hoog zijn genoemd - werden verhoogd. Het col
lege stelt in de nota van aanbieding dat Soest met deze be
lastingverhogingen toch nog blijft beneden de ministeriële
normen. Er wordt zelfs vrij nauwkeurig uitgerekend hoeveel
de gemeente er beneden blijft, nl. f. 225.530,-. Min of
meer wordt gesuggereerd dat dit gemeentegeld zou zijn dat
nog blijft zitten in de zakken van de burgers. Ik heb in het
afdelingsonderzoek al gesteld dat dit alleen de ministeriële
normen zijn die in feite aangeven waar de grens van nood
lijdendheid van een gemeente ligt. In die zin is Soest geen
noodlijdende gemeente, zodat wij ons aan dit tarief niet
behoeven op te trekken. Als ik zie welke enorme bedragen
worden uitgegeven voor allerlei zaken - bijna zeven ton
voor sportvoorzieningen, vele tonnen voor cultuur en derge
lijke - dan meen ik dat door bezuinigingen op deze punten
de begroting sluitend had kunnen worden gemaakt. Ik heb
een ernstig bezwaar tegen het verhogen van de belastingen
in deze tijd. In antwoord op vraag 6 van afdeling I stelt het
college dat het gehele Nederlandse volk verantwoordelijk
is voor de toenemende staatsuitgaven en de toenemende be
lastingdruk die daaruit voortvloeit. Ik ben het daarmede
wel eens, maar het ellenaige is dat wel het gehele Neder
landse volk verantwoordelijk is, maar dat het niet in gelijke
mate de gevolgen draagt. Bepaalde kleine groepen van de
bevolking krijgen de gevolgen ernstiger te verduren dan an
dere groepen. Het feit dat ik toevallig tot zo'n kleine groep
behoor die de gevolgen in ernstiger mate ondervindt dan
andere groepen, is misschien een verklaring voor mijn stand
punt in dezen. Het college stelt ook dat het Nederlandse
volk in zijn totaliteit door het stellen van eisen aan verte
genwoordigende lichamen ook verantwoordelijk is voor de
stijging van overheidsuitgaven, dus ook voor gemeente-uit
gaven. Maar als de vertegenwoordigende lichamen steeds
zwichten voor elke eis, zijn ook zij verantwoordelijk. Als
ik bijv. in het verslag van afdeling I van het begrotingsonder-
zoek lees dat wordt gesuggereerd voor het aankopen van
kunstwerken l%van de kapitaaluitgaven te reserveren, het
geen voor dit jaar zou neerkomen op f. 130.000,—, dan
staat men toch echt niet met beide benen op de grond. Men
zal hieruit begrijpen dat met betrekking tot de verhoging
van de straatbelasting niet op mijn stem behoeft te worden
gerekend.
Wat de rest van de begroting aangaat zal ik kort zijn. Ik kan
nl. onmogelijk op alle facetten van de begroting ingaan en
ook niemand zal dit van mij verwachten, niet omdat mijn
belangstelling niet naar elk onderdeel zou uitgaan, maar
omdat ik het overbodig acht om uitputtend op elk onder
deel in te gaan als vorige sprekers dit reeds uitvoerig hebben
gedaan. De zaken waarover ik het met voorgaande sprekers
min of meer eens ben, laat ik rusten. Ik ben benieuwd naar
het antwoord dat u straks aan die sprekers zult geven.
Een paar punten wil ik wel graag even onder de aandacht
brengen Het heeft mij verwonderd dat bijvoorbeeld het
slachthuis in onze gemeente vanavond zo weinig ter sprake
is gebracht. Slechts de heer Pieren heeft even op een on
derdeel daarvan, de vleeskeuringsdienst, gewezen, maar het
voortbestaan van het slachthuis en het daarmee nauw sa
menhangende onderwerp van het blijven functioneren van
artikel 8 van de vleeskeuringswet, zijn niet of nauwelijks ter
sprake gekomen, Het college antwoordt op een desbetref
fende vraag uit de afdeling dat het in dit verband nog geen
datum weet te noemen, maar dat een en ander niet op korte
termijn is te verwachten. Ik verwacht het ook niet, zeker
niet zo lang de politieke chaos in Den Haag voortduurt en
er een demissionair kabinet is. Ik meen dat ook een vblgend
kabinet, uit welk blok van politieke partijen het ook zal be
staan, niet in staat zal zijn op korte termijn het hoognodige
te doen, eenvoudig omdat de financiële consequenties zoda
nig zijn dat men het op het ogenblik niet zal kunnen rond
krijgen. Ten aanzien van het slachthuis zal er dus niet veel
anders op zitten dan pappen en nat houden. Wel wil ik nog
even de aandacht vragen voor het eventueel voortbestaan
van een plaats voor noodslachtingen binnen onze gemeente.
Nu straks het slachthuis te Baarn dicht gaat en het voortbe
staan van het slachthuis in Amersfoort lang niet zeker is,
meen ik dat het college zich op dit punt ernstig dient te be
raden. Ik zeg dit niet omdat het een uitsluitend agrarisch
belang zou zijn - het is zeker een agrarisch belang dat boe
ren die een in nood verkerend dier ter slachting komen
aanbieden dat dier over een niet al te grote afstand behoe
ven te vervoeren -, maar omdat hierbij nog een heel ander
punt aan de orde komt, nl. het sociaal belang. Een groot
aantal minderdraagkrachtige gezinnen in onze gemeente
profiteert nl. regelmatig van het relatief goedkope vlees van
uit nood geslachte dieren. Dit is voor deze gezinnen een
zeer welkome aanvulling van het over het algemeen schaarse
vleesmenu. Ik meen dat u dit bij uw overwegingen zeker
zult moeten betrekken.
Al vanaf 1966 heb ik er steeds op aangedrongen bij ge
meentelijke diensten en bedrijven een efficiëncy-onder-
zoek in te stellen. De weerklank in de raad was omgekeerd
evenredig aan de omvang van mijn fractie, zo zelfs dat ver
leden jaar van de zijde van de V. V.D. een motie dienaan
gaande in de maak is geweest.Helaas heeft die motie het
levenslicht niet mogen aanschouwen, althans niet in die zin
dat zij in stemming werd gebracht; het was dus min of meer
een miskraam. Ik heb daarover toen mijn spijt betuigd, want
ik had graag gezien dat de motie wel in stemming was ge
bracht, waaraan ik dan met plezier mijn stem zou hebben
gegeven. Toch is ook dit jaar in de afdelingen door ver
schillende fracties aangedrongen op een onderzoek naar de
efficiëncy van onze bedrijven en instellingen. Dit doet mij
genoegen. Alleen gaan de gedachten thans in de richting
van een soort van commissie, die in onze gemeente geves
tigd zou zijn en het efficiëncy-onderzoek regelmatig zou
moeten verrichten, Ik aarzel even om daarmee in te stem
men, want ik ben bang dat een dergelijke commissie
straks óók onderwerp van een efficiëncy-onderzoek zal
moeten worden. Ik zie liever dat dit onderzoek wordt ver
richt door mensen van buiten, die onpartijdig zijn en nie
mand naar de ogen behoeven te zien, Het moeten deskundi
gen zijn, die voor dit onderzoek enige tijd in onze gemeente
verblijven en met niemand iets te maken hebben, zodat zij
een geheel onpartijdig onderzoek kunnen instellen. Dit zal
wat geld kosten, maar over het algemeen blijken dergelijke