1
et
de Insingerstraat 68 uit zijn jasje gegroeid is en dat,
omdat het toch wel jammer zou zijn als een bedrijf
dat aan zoveel mensen een boterham geeft daar op
een vervelende manier zou moeten verdwijnen, het
college wordt verzocht zoveel mogelijk de helpende
hand te bieden ten behoeve van het verkassen van het
bedrijf. Spreekster is het hiermede eens.
Met betrekking tot de, haars inziens, als een kernvraag
aan te merken vraag of het bedrijf ooit vergunning
heeft verkregen om zich aan de Insingerstraat te ves
tigen zegt spreekster, dat als die vergunning verleend
is, dat dertien jaar geleden zou moeten zijn gebeurd
en dat zij, omdat zij toen nog geen wethouder was, de
dossiers is nagegaan om te zien wat er is gebeurd. Zij
heeft toen wel een hele roman over dit bedrijf opge
diept, maar heeft daarbij moeten constateren dat er
van een vergunning die ooit verleend zou zijn niets is
te vinden.
Het verhaal begint eigenlijk in 1966 met de weigering
van de bouw van een opslagloods voor aardappelen.
Reeds toen is gezegd: Een handel in dit soort artikelen
moet in een agrarische bestemming niet plaatsvinden,
hoort daar niet.
Spreekster heeft vijftien notities van bezoeken aan het
spreekuur, die ook al in de tijd van haar voorganger
hebben plaatsgevonden. In die tijd was het al gebruike
lijk dat, zo gauw de gemeente iets geschreven had aan
het bedrijf omdat er iets gevraagd werd dat niet kon,
de heer De Groot - terecht - naar het spreekuur kwam
om zijn belangen te bepleiten.
Met betrekking tot de opmerking dat men de heer De
Groot niet weg moet pesten, maar weg moet helpen
wijst spreekster erop, dat er van 1966 af geholpen is
om het bedrijf niet te pesten en dat het resultaat daar-
van is dat het niet verdwenen is.
De vorenbedoelde aardappelloods is aanvankelijk ge
weigerd, maar nadat ervoor gepleit was is althans voor
een deel ervan toch vergunning verleend; op het ogen
blik staat er veel meer dan waarvoor vergunning is
verleend. Halverwege 1967 was er sprake van een ver
zoek om vestiging aan de Koninginnelaan. Reeds toen
is tegen de heer De Groot gezegd: Zoek naar wat an
ders, want het kan aan de Insingerstraat allemaal niet
zo verder gaan.
In 1968 is er gesproken over het door het bedrijf in
de nabijheid van het perceel Insingerstraat 68 gehuur
de terrein voor de opslag van de kisten die het nodig
heeft. Er is toegegeven dat het bedrijf groeide. Er zijn
aanvragen geweest voor o.a. het bouwen van een
broeikas, het bouwen van een veeschuur, voor een
hooimijt, voor een uitbreiding van de aardappelloods,
voor een afdak. Als het een werd geweigerd, werd het
ander aangevraagd. Spreekster kan het niet allemaal
vertellen, want er is sprake van een grote vermenging
van het vragen om ruimte voor hetzij het bedrijf hetzij
een agrarische bezigheid op het perceel in kwestie.
Op een gegeven moment heeft het college gezegd: Nu
kiezen of delen. Wat is het nu eigenlijk?
Op een bepaald ogenblik is een deel van het bedrijf
verbrand. Toen is er voorgesteld om de koeien in het
verbrande gedeelte onder te brengen en in een nieuwe
veestal daarachter met de groentensnijderij te begin
nen.
Steeds opnieuw heeft het college gezegd: Alles wat u wilt
is lapwerk; u moet ergens anders een vestigingsplaats
vinden.
In dat verband is ook eens het Heeserlaantje genoemd.
Daar was toen iets te koop. De heer Joosten heeft
het net genoemd, nl. de houtzagerij, die er vanouds
zat. De houtzagerij zit daar niet zo slecht. Als de heer
De Groot daar destijds naar toe was gegaan, zou hij
waarschijnlijk een vergunning hebben gekregen. Maar
aan de Insingerstraat zit hij volkomen klem tussen de
bebouwing. Hij kan daar absoluut niet uit de voeten.
Het hele terrein is dichtgebouwd, zelfs zo, dat hij al
leen maar via zijn opstallen op zijn achterterrein kan
komen.
Spreekster heeft een hele lijst van besprekingen die
er met de heer De Groot zijn geweest. Zij kan die
omvangrijke totaliteit onmogelijk opnoemen. Wel wil
zij uitdrukkelijk verklaren, dat het eigenlijk alleen
maar zo ver heeft kunnen komen door de clementie
van de gemeente. Daar zit men nu mee. Eigenlijk is
nu de limiet bereikt. Nu is het moment gekomen
waarop moet worden gezegd: Nu moeten wij ten aan
zien van de Hinderwet zulke eisen gaan stellen, dat
wij met de Zoneverordening op de proppen moeten
komen. Met andere woorden: Nu is eigenlijk het mo
ment gekomen dat het bedrijf weg moet. Dit is geen
kwestie van wegpesten. De gemeente heeft jarenlang
geprobeerd het bedrijf te helpen; er zijn ettelijke op
stallen op het perceel Insingerstraat 68 aanwezig die
daar staan met een uitstel van afbraak. Maar op een
gegeven moment moet de bijl vallen. Het college is
best nog wel bereid om enig uitstel te geven, opdat
er naar wat anders gezocht kan worden, maar dit
laatste moet dan ook werkelijk gebeuren. Spreekster
gelooft niet dat het op de weg van de gemeente ligt
om iets te gaan zoeken. Van 1966 af is het college
bezig geweest de heer De Groot duidelijk te maken
dat het bedrijf niet hoort op de plaats waar het nu
gevestigd is. Het is jammer dat het zo gelopen is.
Het feit dat er veertien mensen werken, toont wel
aan dat het nauwelijks meer iets te maken heeft met
de agrarische bestemming die voor het perceel in
kwestie geldt.
Samenvattend zegt spreekster dat naar zij gelooft de
gevraagde ontheffing inderdaad moet worden gewei
gerd en dat zo goed mogelijk moet worden gepro
beerd het bedrijf ergens anders toe te staan zich te
vestigen, waarbij zij te bedenken dat het moet gaan
om een terrein dat een bestemming heeft waarmede
de aard van het bedrijf in overeenstemming is. Zij ge
looft dat het bedrijf zelf er ook alleen maar bij gebaat
is als het over wat meer ruimte kan beschikken.
De heer STORIMANS vraagt of de heer De Groot
naar een agrarisch terrein dan wel naar industrieter
rein moet zoeken. Spreker gelooft dat het voor de
heer De Groot toch wel interessant is om te weten
waarnaar moet worden uitgekeken. Het lijkt hem van
belang dat er van de kant van de gemeente een desbe
treffende uitspraak komt.
Hij vraagt zich af of als de heer De Groot een boerde
rij koopt, het bedrijf daarin gevestigd mag worden.
Wethouder mevrouw WALTER-VAN DER TOGT
zegt dat dat niet het geval is.
De heer JOOSTEN merkt op dat toen in 1966 ver
gunning werd verleend voor het bouwen van een aard-
appèlloods op het perceel Insingerstraat 68, burge
meester en wethouders daar toen al niet zo gelukkig
mee waren, omdat men van mening was dat het be
drijf daar niet zou passen. In verband hiermede vraagt
spreker: Waarom past de autobandenhandel die om
streeks die zelfde tijd in de omgeving is gevestigd, daar
145