straat-Engweg (Op dit stuk staat o.a. reeds de Leeszaal en de L.T.S en het gedeelte begrensd door Molen straat -spoorlijn-Jan van Goyenlaan en het verlengde daarvan. Het wijde uitzicht vanaf de hooggelegen eng blijft dan behouden. Over de bestemming van het - tot heden - akkerland werden verscheidene mogelijkheden geopperd, die stuk woor stuk het overwegen waard zijn." Spreker verzoekt het college op een drietal punten dui delijkheid te verschaffen: Heeft wethouder De Haan hier het collegestandpunt vertolkt? Zo neen, hoe ligt de situatie dan wel met betrekking tot Kerckenlandt? Wanneer verwacht het college het plan Kerckenlandt in de raad te brengen? Het vorenstaande moge dienen als één voorbeeld uit vele van de problemen waarin men terechtkomt als men, uitgaande van een op 60.000 a 70.000 inwoners geba seerd structuurplan, bestemmingsplannen gaat ontwer pen, terwijl men het er inmiddels over eens geworden is, dat ruim 50.000 inwoners mooi genoeg is voor Soest. Een ander voorbeeld wordt gevormd door de weg over de Eng, de „centrale slagader" in het verkeersstructuur- plan, waar de gemeente veel tijd, <gild en energie aan besteed heeft. Op de voorlichtingsavond voor de bevol king op 4 april j.1. heeft spreker begrepen, dat het geld voor het grootste gedeelte van dit plan er waarschijn- lijkwel nooit zal komen en dat de Koningsweg in feite belangrijker wordt doordat de helft van de bevolking in het Soesterveen zal komen wonen in de toekomst. Deze voorbeelden mogen dienen als illustratie voor het feit dat spreker de voorlaatste alinea in de concept brief aan de werkgroep van D'66 minder gelukkig acht. Deze alinea luidt als volgt: „Het zal u duidelijk zijn dat, indien op dit moment de structuurnota 1967 en het verkeersstructuurplan 1970 niet meer als uitgangspunt zouden gelden, de planolo gische ontwikkeling afhangt van een aantal deelplannen - i.c. de eigenlijke bestemmingsplannen - en dan juist een coördinatieteanuit een totale stedebouwkundige visie voor Soest zou ontbreken." Te veel wordt hier de indruk gewekt, aldus spreker, dat deze verouderde plannen nog steeds de basis van ons denken zouden moeten vormen. In de door het college in de concept-brief aangehaalde nota van aanbieding voor de begroting 1973 leest spreker echter op pag. 20 in punt 12 Ontwikkelingsschets: „De gegevens verkregen uit de ingestelde onderzoeken en de uitkomsten van de brainstorming, gedaan ten be hoeve van een ontwikkelingsschets, zijn en worden ver werkt in de toelichtingen en voorschriften op de hier boven genoemde bestemmingsplannen." Dit laatste lijkt spreker een aanmerkelijk actueler en realistischer uitgangspunt. Het betreft echter een nog niet met de raad en de bevolking doorgepraat en aan vaard stuk. Naar de mening van sprekers fractie dient dit stuk zo spoedig mogelijk te worden doorgepraat met de raad en de bevolking en te worden aanvaard. De fractie weet dat er hard aan gewerkt wordt en dat het niet redelijk zou zijn te vergen dat zulks van vandaag op morgen gereed zou zijn. Niettemin acht de fractie het gewenst, dat er een termijn wordt gesteld waarop de zo gewenste duidelijkheid te verwachten is en het ligt voor de hand dat ze hierbij denkt aan de begrotingsbehande ling in het komende najaar. De fractie stelt het college derhalve voor de zo juist door spreker geciteerde voor laatste alinea in de concept-brief te vervangen door de volgende tekst: „Het ligt in ons voornemen vóór de begrotingsbehan deling in het komend najaar een eerste aanzet voor een ontwikkelingsschets voor Soest te publiceren." Mevrouw ORANJE-ENTINK vraagt of de heer Jonker een stuk voorleest van de werkgroep van D'66 dat de raadsleden als ingezonden stuk voor zich krijgen, dan wel in andere zin het woord voert. De heer JONKER merkt op dat hij aan het woord is als voorzitter van de raadsfractie van D'66. De VOORZITTER gelooft dat in het algemeen kan wor den gezegd, dat men natuurlijk moet bedenken dat men nooit meer uit het niets begint. Spreekster weet niet of Mevrouw Wal ter het door de heer Jonker naar voren gebrachte beantwoorden wil. Zij heeft het gevoel dat er niet erg uitvoerig op behoeft te worden ingegaan. Wethouder mevrouw WALTER-VAN DER TOGT merkt op dat er wel wat op gezegd kan worden, hoewel de heer Jonker diens op schrift gestelde betoog zo vlug heeft voorgelezen, dat naar haar gevoel, nauwelijks te noteren viel wat de hoofdpunten ervan zijn. De heer JONKER zégt dat hij het probleem van me vrouw Walter begrijpt en graag bereid is om haar een op schrift gesteld exemplaar van zijn betoog te ver schaffen, zodat zij er een duidelijker beeld van heeft. Wethouder mevrouw WALTER-VAN DER TOGT merkt op dat zij er dan toch niet uitvoerigaap zal kun nen ingaan. De heer PIEREN wijst er op dat men heeft afgesproken, dat er in de raad voor de vuist wordt gesproken. Dat gebeurt dus ook. De heer VAN POPPELEN: Dat was indertijd in ieder geval het voorstel van de heer Jonker. De heer PIEREN: We spreken voor de vuish. De heer JONKER: Sorry, met het spreken voor de vuist moet je altijd voorzichtig zijn - vooral als je citeert, want dan zou je iemand verkeerd kunnen citeren. De VOORZITTER: Ja, citeren kan nooit voor de vuist. En nu is het woord aan de heer Pieren. De heer PIEREN neemt aan dat het de fractievoorzit ter van D'66 bekend is, dat men op de bekende don derdagavondvergaderingen van de commissie grondbe drijf en uitbreidingsplannen regelmatig over de rappor ten van de brainstorming heeft gesproken, dat er daar bij op een gegeven moment ook een rapport ter tafel is geweest dat de commissie niet direct aansprak vanwe ge de redactionele opzet en dat men toen ook heeft ge zegd, dat de hele zaak maar eens goed op papier gezet zou moeten worden. Spreker vraagt zich nu af of er een contact is tussen de raadsfractie van D'66 en de Werkgroep Gemeentepolitiek van D'66i5Als dit het ge val is, had de werkgroep voldoende geihformeerd kun nen zijn, want de deelnemers aan de bekende donder dagavondvergaderingen is op bepaalde onderdelen nooit geheimhouding opgelegd en zij kunnen dus altijd aan anderen vragen hoe die erover denken en dergelijke. Spreker vindt dat de brief van de werkgroep in feite vraagt: Waar ligt het gemeentehuis in Soest? De VOORZITTERzegt dat zij straks eerst even het woord heeft genomen omdat zij het gevoel had, dat men eigenlijk niet op de ruimtelijke ordening zou moe ten ingaan, maar dat het aen algemene zaak betreft. De heer Jonker vraagt naar de bekende weg. Het ant woord dat in de concept-brief aan de werkgroep wordt 78

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1973 | | pagina 79