nen burgemeester en wethouders de positie van de leden van
de wijkraad in hun toegezegde studie betrekken?
De VOORZITTER: Dat kunnen wij doen. Uw verzoek is ge
noteerd.
Mevrouw VAN STIPHOUT-CROONENBERG: Mevrouw
de voorzitter! Ik handhaaf mijn standpunt ten aanzien van
volgnummer 2.104 en ik zal dan ook tegen de desbetreffen
de post stemmen.
Wethouder EBBERS: Mevrouw de voorzitter! Deze post
heeft niets te maken met de begrotingsadministratie; de post
heeft betrekking op de automatisering in haar totaliteit.
Mevrouw VAN STIPHOUT-CROONENBERG: Maar ik heb
ook al de grootste moeite met de samenstelling van de per
soonlijke gegevens in het bevolkingsregister. Ik kan niet an
ders.
De heer OLDENBOOM: Dat heeft hier niets mee te maken.
Mevrouw VAN STIPHOUT-CROONENBERG: De gegevens
die in de administratie komen vind ik te uitgebreid.
Mevrouw VAN GELDER-CORNELISSEN: Mevrouw de
voorzitter! Het functiewaarderingssysteem wordt op pagi
na 25 onder volgnummer 2.118 vermeld. Mijn fractie
plaatst een vraagteken bij de methode van functiewaarde
ring, zoals bedoeld in antwoord 2.71. Wij menen echter dat
dit onderwerp minder geschikt is om in een raadsvergade
ring te bespreken, waarom wij het college verzoeken dit
punt nog eens aan de orde te stellen in de commissie georga
niseerd overleg.
De VOORZITTER: In die commissie hebben wij dat punt
al ettelijke keren aan de orde gehad.
Wethouder DE HAAN: Dat punt staat weer op de agenda
van de vergadering van 10 januari 1975.
Mevrouw VAN GELDER-CORNELISSEN: Uitstekend!
De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! Onder volgnum
mer 2.116 worden de kosten van de voorlichting vermeld.
Tijdens het afdelingsonderzoek heb ik de vraag gesteld of
voor de onder punt d vermelde krant geen redactieraad
moet worden ingesteld. Het college is die mening niet toe
gedaan, maar er dient sprake te zijn van een voorlichtings
krant van de gehele gemeente en dus ook van de gemeente
raad. In het antwoord wordt gesuggereerd dat burgemees
ter en wethouders reeds fungeren als redactieraad. Met dat
antwoord ben ik niet helemaal tevreden. Ik geloof dat wij
toch nog wat nauwlettender moeten toezien op wat er alle
maal in „Op 't Hoogt" verschijnt en wat er niet in staat. In
de voorlichtingskrant staan mijns inziens te vaak dingen die
gewoon in de dagbladen thuishoren.
Het laatste nummer van „Op 't Hoogt" bevat een „fraaie"
tekening. Ik weet niet welke V.V.D.-kunstenaar die plaat
heeft gemaakt.
De VOORZITTER: Dat staat er wel onder!
De heer VISSER: Die tekening is niet zo mooi. Die krant
gaat wel naar alle inwoners van Soest en iedereen ziet die
tekening dan ook.
Wethouder PLOMP: U vindt die tekening niet zo mooi?
Weet u, mijnheer Visser, wie die tekening heeft gemaakt?
En weet u van welke partij die man lid is?
De heer VISSER: Neen.
Wethouder PLOMP: Dat moet u eens natrekken.
De VOORZITTER: Dames en heren! Wij menen dat er
sprake is van een voorlichtingskrant voor de bevolking. Er
kunnen allerlei suggesties worden gedaan (die zijn dan ook
dikwijls gedaan door raadsleden). Maandag jl. is nog de sug
gestie gedaan om in de voorlichtingskrant een stuk op te
nemen over de onroerend-goedbelasting. In deze krant moet
voorlichting komen over dingen die - vanuit gemeentelijk
standpunt bezien - van belang zijn voor de inwoners van
Soest. Wij hebben het gevoel dat het niet nodig is om een
redactieraad met raadsleden te vormen. Raadsleden die sug
gesties hebben, kunnen die suggesties aan het college ken
baar maken.
De heer VAN EE: Wij hebben ook nog een ideeënbus!
De VOORZITTER: Inderdaad. Wil de heer Visser van zijn
suggestie wellicht een voorstel maken?
De heer VISSER: Ik stel inderdaad voor om de redactie
raad uit te breiden met twee leden uit de gemeenteraad.
De VOORZITTER: Ik constateer dat dat voorstel niet
wordt ondersteund en er kan derhalve niet over worden
beraadslaagd. Volgens ons reglement van orde kan er wel
over worden gestemd. Wenst de heer Visser dat dat gebeurt?
De heer VISSER: Neen.
Hoofdstuk II, Algemeen beheer, wordt hierna zonder hoof
delijke stemming voorlopig vastgesteld, waarbij wordt aan
getekend dat mevrouw Korthuis-Elion en mevrouw Van
Stiphout-Croonenberg geacht wensen te worden tegen de
volgnummers 2.104 (bijdrage aan het intergemeentelijk
automatiseringscentrum Midden-Nederland) en 2.120 (auto
matisering persoonsregister) te hebben gestemd.
Hoofdstuk III, Openbare veiligheid.
Politie.
De heer VAN AALST: Mevrouw de voorzitter! In het af
delingsonderzoek (vraag 1.42) is gevraagd naar de ervarin
gen met de wijkagent. Het antwoord van het college is vrij
summier:
„De ervaringen met de instelling van de wijkagent krijgen
steeds meer vorm."
Kan nader worden toegelicht wat wordt bedoeld met het
meer vorm krijgen van de wijkagent?
De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Ik wil reage
ren op de stellingneming van het college met betrekking
tot de politie in de nota van aanbieding, opdat men weet
waaraan men met onze fractie toe is.
Wij delen de uitgesproken bezorgdheid over de toeneming
van geweld en agressiviteit, tot uitdrukking gebracht in de
nota van aanbieding. Het beleid moet onzes inziens in bij
zondere mate zijn gericht op het wegnemen van de oorza
ken van dat geweld en die agressiviteit. Deze oorzaken zijn
naar ons oordeel in belangrijke mate ook in de maatschappij
zelf gelegen, naast uiteraard tekorten in de persoonlijke
sfeer. Opvoeding en onderwijs hebben op dit stuk belangrij
ke taken te vervullen, evenals de ouders ten opzichte van
hun kinderen. Sociale onrechtvaardigheden moeten worden
weggenomen. Jeugdzorg, jeugdwerk, creativiteit bevorderen
de maatregelen en sport zijn activiteiten die de hartelijke
steun van de overheid verdienen.
Welk beeld vertoont onze gemeente op het punt van ge-
welddelicten ten opzichte van het land? Is er reden tot
zorg of tot bijzondere zorg? -
De politie heeft in preventieve én in repressieve zin een be
langrijke taak te vervullen in de samenleving. De Soester
politie heeft in 1975 een sterkte van 62 man van wie vier
adjudanten en acht brigadiers. Wat is naar het oordeel van
het college als optimale sterkte van de politie in deze ge
meente aan te merken?
Wij delen de mening van het college dat op de materiële
uitrusting van de politie niet mag worden beknibbeld. De
veiligheid van de politiefunctionarissen is met een goede uit
rusting uiteraard zeer gediend.
Is bij de algemene herziening van de politeverordening die
het volgend jaar aan de orde zal worden gesteld, een ingrij
pende wijziging te verwachten?
256