Nr 4 Soest, 18 april 1974 NOTULEN van het verhandelde in de openbare vergadering van de raad der gemeente Soest op donderdag, 18 april 1974 te 19.30 uur. VOORZITTER de burgemeester, mevrouw mr. J.M. Corver-van Haaften. SECRETARIS de heer H. Borreman. Tegenwoordig de leden: mevrouw G.G.A. Alting-Ambrosius, W.A, Blaauw, J.A. Detmar, L.J, Dijkstra, J.J. Ebbers, M.A. van Ee, P. Grift, M, de Groot, D. Hoekstra, H.M. Jonker, B. Joosten, J.C. Korte, mevrouw E. Korthuis-Elion, K. Le- vinga, R.A. van Logtenstein, G.H. Oldenboom, mevrouw P.J. Oranje-Entink, J.R. van Poppelen, A.H.F. Smit, G. Stam, P.L.J.M. Storimans, C. Verheus, A.J. van Vloten en me vrouw M.C.P. Walter-Van der Togt. Afwezig met kennisgeving het lid K. de Haan. De VOORZITTER opent de vergadering en stelt voor met gebed te beginnen. Hierna vindt voorlezing van het gebed door de voorzitter plaats. Vervolgens deelt zij mede, dat bericht van verhindering is ontvangen van de heer De Haan. 75 Notulen van de raadsvergadering van 21 maart 1974. Op voorstel van mevrouw WALTER-VAN DER TOGT wordt op pagina 62, rechter kolom, in de tiende regel het woord „Friese" geschrapt. Op voorstel van de heer DIJKSTRA wordt op pagina 60, rechter kolom, de zin „Met de hoofdkleuterleidster is spreker van mening, dat men thans inderdaad met een speciaal geval heeft te maken, hoofdzakelijk om de afstand en in zekere zin ook om de rijkdom aan auto mobielen, brommers en fietsen van de bewoners van Ons Belang." vervangen door de zin: „Met de hoofd kleuterleidster is spreker van mening, dat men thans inderdaad met een speciaal geval heeft te maken, hoofd zakelijk om de afstand en in zekere zin ook omdat er geen rijkdom is aan automobielen en brommers bij de bewoners van Ons Belang." De notulen worden, met inachtneming van de aange brachte wijziging, zonder hoofdelijke stemming vast gesteld. 76 Ingekomen stukken, a. Brief d.d. 27 februari 1974 (ingekomen 28 maart 1974) van gedeputeerde staten van Utrecht, betrek king hebbende op de aanslagen verontreinigingsheffing met het voorstel deze brief voor kennisgeving aan te nemen. De heer VERHEUS zegt dat in de raadsvergadering van oktober of november 1973 van gedachten is gewis seld over de onderhavige materie. De raad kwam toen tot de conclusie dat de aanslagen verontreinigingshef fing, opgelegd aan de mensen die in Soesterberg van de zuiveringsinstallatie gebruik maken, ten onrechte zijn opgelegd. Gedeputeerde staten schijnen nu te zeggen dat een verontreinigingsheffing moet worden betaald, wanneer het water in Soesterberg via een gemeente lijk rioolstelsel wordt afgevoerd. Spreker kent de tekst van de verordening niet, maar hij meent te mogen stel len, dat het oppervlaktewater niet wordt verontreinigd door het vanuit Soesterberg naar de zuiveringsinstalla tie afgevoerde water Men zou kunnen veronderstellen dat na een periode van bijv. honderd jaar dat af te voe ren water door het grondwater in een of ander open water terechtkomt. Die veronderstelling gaat hem net iets te ver. Is het misschien niet juist om er nog eens bij gede puteerde staten op te attenderen, dat de raad het niet eens is met het standpunt van het college van gede puteerde staten? Het water uit Soesterberg dat naar de zuiveringsinstallatie wordt afgevoerd, wordt niet op oppervlaktewater geloosd. De situatie in Soester berg is anders dan bij normale rioolwaterzuiveringsin stallaties die het gezuiverde water aan het oppervlak tewater prijsgeven. Vorig jaar is vanuit de raadsvergadering zelfs aan de bewoners van Soesterberg het advies gegeven om zo snel mogelijk een bezwaarschrift in te dienen. Nu stu ren gedeputeerde staten het gemeentebestuur een af schrift van een ongegrondverklaring van zo'n bezwaar schrift. Het is niet voldoende om die mededeling van het college van gedeputeerde staten voor kennisgeving aan te nemen. Het verdient aanbeveling om nogmaals bij gedeputeerde staten aan te dringen op een wat duidelijker standpuntbepaling. Het is waar dat de exploitatie van de zuiveringsinstal latie in Soesterberg met ingang van 1 januari 1974 door de provincie wordt gedragen, maar dat neemt niet weg, dat het water niet op oppervlaktewater wordt geloosd. De VOORZITTER gelooft dat de heer Verheus heeft gesproken naar het hart van het college. Mevrouw KORTHUIS-ELION zegt dat zij in dezelfde geest als de heer Verheus had willen spreken. Wanneer de drogreden van het provinciaal bestuur wordt aanvaard, kan iedereen die een beerput heeft, ook worden aangeslagen. Dat gebeurt echter niet. De raad heeft zich de vorige keer terecht met deze materie bemoeid. Daarom moet er thans op worden teruggekomen. Dat betekent dat het niet voldoende is de brief van gedeputeerde staten voor kennisgeving aan te nemen. De raad zal zich moeten verweren. De heer GRIFT merkt op dat in Soest een aantal ge meentewoningen niet is aangesloten op de riolering. Voor deze mensen zou dan dezelfde regeling gaan gel den. De VOORZITTER: Die hebben een beerput neem ik aan. De heer GRIFT: Ja. De VOORZITTER zegt dat zich de merkwaardige situatie voordoet, dat degenen die een beerput hebben (en bezwaar hebben aangetekend) een briefje hebben gekregen, waaruit blijkt dat de aanslag is ingetrokken. Het afvoeren van water naar de zuiveringsinstallatie in Soesterberg wordt door gedeputeerde staten echter kennelijk wel als afvoeren op het oppervlaktewater be schouwd. Dat lijkt het college een heel merkwaardige stellingneming. Het college staat dan ook helemaal achter het denkbeeld om verweer te voeren. Namens de raad zal aan gedeputeerde staten worden geschre ven, dat het gemeentebestuur van Soest de tekst en de uitleg van gedeputeerde staten niet tot de zijne kan maken. Aangenomen mag worden dat de raad de samenstel ling van de tekst van de betrokken brief wil overlaten aan het college. Met betrekking tot het stuk wordt hierna besloten het college van gedeputeerde staten mede te delen, dat de door dit college gegeven tekst en uitleg terzake van de verontreinigingsheffing niet wordt gedeeld door het college van burgemeester en wethouders. 65

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1974 | | pagina 66