100
probleem blijft waar men in de toekomst met deze
mensen naar toe moet. Nogmaals komt nu de vraag
naar boven of het geen taak is voor de stichting bui
tenlandse werknemers - het college zal hierover met
die stichting contact opnemen - na te gaan of het mo
gelijk is op de adressen waar de andere 59 Marokka
nen zijn gehuisvest, ook voor deze mensen op adequa
te manier huisvesting te vinden, Verdere medewerking
kan de gemeente niet verlenen, zulks vanwege de con
sequenties daarvan, want behalve de 63 Marokkanen
en 400 Turken zijn er nog enige honderden buiten
landse werknemers van diverse andere nationaliteiten
in Soest woonachtig. Als men zich op verantwoorde
wijze met hen zou willen bemoeien, zou men daarvoor
een flink apparaat moeten opbouwen, maar spreker
meent dat dit niet de taak van de gemeente is.
De heer HOEKSTRA merkt op dat op het adres Kamp
weg 60 aanvankelijk inderdaad veel meer Marokkanen
waren gehuisvest. Zij zijn echter uit Soest verdwenen
en werkten ook niet in Soest. Er zijn vier Marokkanen
overgebleven. Zij zijn bijzonder dankbaar voor het
feit dat het college op zo soepele manier steeds uitstel
heeft verleend. In beginsel had de betrokken werkge
ver echter voor onderdak voor deze mensen gezorgd;
men kan over de aard van dat onderdak twisten - het
pand Kampweg 60 is niet voor niets ontruimd -, maar
zij hadden onderdak. Nu het pension is opgeheven,
zijn deze mensen op straat komen te staan. De werkge
ver moet thans wederom voor onderdak zorgen.
Spreker is blij met de toezegging dat het college zich
in verbinding zal stellen met de stichting buitenlandse
werknemers om te proberen nog ergens huisvesting
voor deze mensen te vinden.
Voor het overige is spreker het geheel met het college
eens. Hij heeft de vijf adressen in Soest waar gezinnen
van buitenlandse werknemers wonen, opgezocht en
heeft daarbij geconstateerd dat er soms als gevolg van
heel andere leefgewoonten wel eens moeilijkheden
rijzen.
De heer JONKER stelt vast dat de voorzitter in diens
antwoord ook in het algemeen heeft geattendeerd op
de problemen met betrekking tot de buitenlandse
werknemers in Soest. Kan de voorzitter nog zeggen
hoe het staat met het streven - bij de begrotingsbehan
deling is hierover gesproken - de groepen die zich met
de buitenlandse arbeiders bezighouden op initiatief
van de gemeente om de tafel te brengen
De VOORZITTER antwoordt dat, zoals de heer Jon
ker weet, met hem contact is gezocht om te weten te
komen welke groepen er allemaal om de tafel zouden
moeten gaan zitten, want dit was het college niet ge
heel duidelijk. Nadien zijn contacten gelegd met per
sonen van wie burgemeester en wethouders wisten dat
dezen zich in ieder geval wel met de buitenlandse
werknemers bezig hielden. Door allerlei vakanties is
het niet eerder dan - toevallig - vanavond mogelijk ge
bleken om een eerste afspraak te maken. Er zit dus
schot in, al heeft het langer geduurd dan spreker lief
was.
De behandeling van de vragen van de heer Hoekstra
wordt beëindigd.
Voorstel tot het benoemen van een lid in enige com
missies ter voorziening in de vacatures, ontstaan door
het bedanken als raadslid van de heer B. Joosten,
De VOORZITTER verzoekt mevrouw Alting en de
heer Verheus met hem het stembureau te vormen.
Uitgebracht worden 24 stemmen, alle op de heer H.
Gerth, zodat deze is benoemd tot lid van de commissie
maatschappelijk werk, tot lid van de onderwijscom
missie, tot lid van de commissie woonruimtebeleid, tot
lid van de culturele commissie en tot plaatsvervangend
lid van de commissie georganiseerd overleg in ambte
narenzaken.
De heer GERTH verklaart desgevraagd zijn benoemin
gen te aanvaarden.
De heer JONKER heeft de gehele agenda onderzocht,
maar dit is het enige punt dat hij heeft kunnen vinden
dat iets met het onderwijs te maken heeft, alsmede
met de heer Joosten. De heer Joosten heeft als raads
lid bedankt, maar heeft in de onderwijscommissie een
kleine erfenis nagelaten, ten aanzien waarvan spreker
nu even als executeur testamentair wil optreden. Zijn
vraag is of al te zeggen is wanneer het antwoord op de
vragen van de heer Joosten te verwachten is. Zal dit
nog voor de volgende raadsvergadering plaatsvinden?
De VOORZITTER: Zeker,
Wethouder DIJKSTRA: Het is klaar; het ligt op de
typekamer.
101 Voorstel van de commissie voor de beroepschriften
tot het nemen van een beslissing op:
a. een door het Technisch Bureau Jongerius B. V.
ingediend beroepschrift tegen de weigering van een
bouwvergunning.
De heer DE GROOT kan zich met het voorstel van de
commissie voor de beroepschriften verenigen. Hij
heeft de indruk dat men een definitieve bouwvergun
ning heeft gevraagd, terwijl men bedoeld had een tij
delijk gebouw te plaatsen. Uit de teneur van dit voor
stel meent hij te kunnen opmaken dat het college een
eventueel verzoek tot het verlenen van een bouwver
gunning voor een tijdelijk gebouw welwillend zal be
zien. Als het college die toezegging wil doen, kan spre
ker met het voorstel akkoord gaan.
De VOORZITTER spijt het dat hij de heer De Groot
die toezegging niet kan doen, daar dat verzoek nog
niet door betrokkene is gedaan. Als dat verzoek echter
komt, zal het college binnen het raam van de wette
lijke mogelijkheden bekijken of en op welke manier
een bouwvergunning voor een tijdelijk gebouw kan
worden verleend. Wanneer de raad dit voorstel accep
teert, zal het de betrokken firma dus geraden zijn zo'n
aanvrage in te dienen. Het is echter niet mogelijk met
de ogen dicht toe te zeggen dat dan een vergunning zal
worden gegeven.
De heer DE GROOT: Dat heb ik ook niet gevraagd!
De VOORZITTER wil degenen die hierbij belang
hebben alleen waarschuwen dat dit niet het geval kan
zijn. Wanneer zij echter een aanvrage indienen, zal
deze op haar juiste waarde worden geschat en wan
neer het mogelijk blijkt zo'n vergunning te verlenen,
zal het college dat zeker doen.
De heer DE GROOT: Dit antwoord is voor mij vol
doende.
Het voorstel van de commissie voor de beroepschrif
ten ten aanzien van punt a wordt zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
b. een door de heer J Peters te Soest ingediend be
zwaarschrift tegen de weigering van een bouwvergun
ning.
De heer DE GROOT constateert dat direct al in het
begin van de toelichting van de commissie voor de
92