Bovendien was een belangrijk deel van de bewoners
uit Soest zelf afkomstig, waardoor zij de weg al wis
ten. Dat was ook een belangrijke factor.
De Soester wijken zijn over het algemeen te klein om
als wijk voor een grote wijkvoorziening in aanmerking
te komen. Het valt niet te ontkennen dat er in Soest
hier en daar nog weinig is. Met die zienswijze is het
college het volledig eens. Daaraan zullen wij ook wat
moeten doen en wel op de punten waarop dat het
meest effectief is.
Overhees heeft meer te maken met het Smitsveen dan
de heer Visser denkt, want een aanzienlijk deel van de
bevolking van Overhees komt uit het Smitsveen. Daar
door wordt een deel van de problemen van het Smits
veen weer opgelost. Bovendien behoeft men niet
zwaar aan de afstand te tillen, want Overhees ligt
eigenlijk maar net over de Koningsweg; de afstand is
dan ook zeer gering.
Het probleem van de wijken in het algemeen is, dat
zij aansluiten bij bestaande wijken met bepaalde -
somtijds wat gebrekkige - voorzieningen. Mede daar
door treedt er een bepaalde versnippering op in het
beschikbare mensenmateriaal, want de een gaat hier
heen en de ander gaat daarheen.
Het gebruiken van het parkeerterrein Smitshof kan
tamelijk storend werken voor de bewoners ter plaat
se en bovendien moet men rekening houden met de
koopavond. Het college heeft, zoals bij bedrijfsvesti
gingen op het industrieterrein, de eis gesteld dat er
wordt geparkeerd op eigen grond. Op verzoek van de
koper is met die omstandigheid rekening gehouden bij
de bepaling van de grondprijs. Dat is ook in de com
missie duidelijk besproken en geaccepteerd.
Met hetgeen mevrouw Korthuis heeft opgemerkt kan
ik het wel in grote trekken eens zijn. Wij moeten in
Overhees leren van waarmede wij in het Smitsveen
wellicht in sommige opzichten zijn te kort geschoten.
Daaraan wordt gewerkt en in een sneller tempo dan
de heer Visser meent te moeten suggereren.
De heer VISSER: Ik ben blij dat wethouder De Haan
constateert, dat er nogal wat fouten zijn gemaakt. Ik
betreur het dat de kans niet wordt gegrepen om deze
fouten te herstellen.
Mevrouw VAN STIPHOUT-CROONENBERG:
Mevrouw de voorzitter! Waarom is er niet over het
alternatief Laanstraat-Vrijheidsweg gepraat? Wan
neer het in het geding zijnde stukje grond wordt ver
kocht, is er niets meer in die wijk en dan kan er ook
nooit meer iets worden gerealiseerd.
De VOORZITTER: Er is nog een stukje grond.
Mevrouw VAN STIPHOUT-CROONENBERG: Maar
dat is veel te klein. Ik acht dit punt van belang.
De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter!
Dit punt is besproken in de commissie ruimtelijke or
dening. Ik zou het op prijs hebben gesteld, wanneer
de bezwaren tegen het voorstel in die commissie naar
voren waren gebracht. In die commissie zijn echter
geen bezwaren naar voren gebracht.
Mevrouw VAN STIPHOUT-CROONENBERG: Ik ben
het niet eens met het standpunt van de commissie
ruimtelijke ordening.
De heer VAN POPPELEN: Dat mag, maar u hebt mij
straks op iets gewezen en nu wijs ik u ook op iets.
Mevrouw VAN STIPHOUT-CROONENBERG: Ik ben
het gewoon niet eens met het standpunt van de com
missie ruimtelijke ordening. Dat mag ik dan toch zeg
gen?
Het voorstel wordt hierna in stemming gebracht en
aangenomen met 20 tegen 3 stemmen.
Voor hebben gestemd de leden: mevrouw Oranje-En-
tink, Stam, Van Logtenstein, Blaauw, Oldenboom,
Hilhorst, Van den Brakel, mevrouw Greefhorst-Van
Overdam, De Haan, Ebbers, Verheus, Van Aalst, Van
Poppelen, Storimans, mevrouw Korthuis-Elion, Hoek
stra, Smit, mevrouw Alting-Ambrosius, Plomp en Van
Ee.
Tegen hebben gestemd de leden: Visser, mevrouw
Van Stiphout-Croonenberg en mevrouw Van Gelder-
Cornelissen.
69 Voorstel tot verpachting voor korte duur van enige
grond aan diverse personen.
Dit voorstel wordt zonder discussie en zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
De voorzitter stelt hierna aan de orde:
70 Brief d.d. 20 maart 1975 van de heer G.M.J. van Aalst
inzake de milieubelasting.
De VOORZITTER: Dames en heren! De brief van
de heer Van Aalst luidt als volgt:
„Sinds 19 maart 1975 zijn deurwaarders, aangesteld
door de Provincie Utrecht, actief in Soesterberg voor
wat betreft het aanmanen van de weigeraars van de
belasting „Oppervlaktewaterverontreiniging". Dat dit
bij velen, die deze heffing nog niet voldaan hebben
onrust veroorzaakt is begrijpelijk. Echter in 1973
heeft de raad de argumenten van de Soesterbergse
weigeraars ondersteund en dit laten blijken door het
aannemen van een motie. De raad had toen geen ar
gumenten om een duidelijker protest te laten horen.
Nu echter de „Provincie" de nieuwe aanslag voor
1975 heeft rondgestuurd, meen ik dat de raad kan
protesteren tegen de aanslagen, die opgelegd zijn aan
de gemeente Soest voor de gemeentelijke gebouwen
te Soesterberg.
Indien u met mij en velen te Soesterberg eens kunt
zijn, stel iku, op grond van artikel 21 van het Regle
ment van Orde voor de vergaderingen van de raad
der gemeente Soest, voor bezwaar tegen de aanslagen
te maken omdat bovengenoemde percelen geen op
pervlaktewater verontreinigen in de zin van de „Wet
op de Oppervlaktewaterverontreiniging". Deze perce
len lozen hun faecaliën en afvalwater niet op opper
vlaktewater maar via rioolbuizen in een grote septic-
tank, waar het water dan de bodem in zakt.
Een afschrift van het bezwaarschrift te zenden aan
de Provinciale Staten te Utrecht.
U dankend voor uw welwillende medewerking, verblijf
ik met de meeste hoogachting".
In 1973 hebben wij een motie aangenomen en deze
verstuurd naar provinciale staten van Utrecht. Destijds
hadden wij de milieubelasting al betaald, maar nu
hebben wij als gemeente de mogelijkheid om te pro
testeren tegen de nieuwe aanslag.
De heer HOEKSTRA: Mevrouw de voorzitter! Des
tijds heeft een aantal Soesterbergse ingezetenen ge
protesteerd tegen de aanslag. Hebben zij na dat pro
test ook ontheffing gekregen?
De VOORZITTER: Neen, geen van allen.
De heer VAN AALST: Mevrouw de voorzitter! Het
provinciaal bestuur heeft geantwoord in de volgende
zin: Omdat u loost in dat station verontreinigt u niet
de Biltse of Zeister Grift of de Eem, maar ongetwij
feld zou u dat wel hebben gedaan, wanneer het sta
tion er niet was. Dat argument slaat mijns inziens ner
gens op.
135