I De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Ik ben niet helemaal tevreden, maar dat is de wethouder ook niet, zodat wij het daarover eens zijn. Nu heeft de wethouder gesteld dat de vijver zo groot moet zijn omdat dit nodig is in de gehele waterhuis houding. Ik heb erop aangedrongen om alleen te letten op het gebied van Overhees I. In de brief van de direc teur gemeentewerken van november 1974 wordt aange voerd, dat het tegenwoordig zoveel regent, terwijl voorts wordt gesteld dat de vijver ook bestemd is voor Overhees III. Er zijn zelfs hele beschouwingen aan ge wijd in de stukken. Sommigen stellen min of meer - het staat er zo niet letterlijk - dat men dat vooral moet doen, omdat het een drukmiddel is op gedeputeerde staten om Overhees III goed te keuren; er zit dan im mers geld in dat eruit moet komen. Welnu, er zijn nu verschillende mogelijkheden. Wanneer de héle vijver uitsluitend noodzakelijk is voor Overhees I en voor niets anders, moeten de kosten van die héle vijver ook uit Overhees I komen. De andere mogelijkheid is dat de vijver niet alleen voor Overhees I, maar ook voor Overhees III is bestemd. Dan moet die vijver kleiner worden gemaakt, want ik accepteer op dit ogenblik niet het avontuur om een te grote vijver te maken die f. 700.000,- kost, welk bedrag dan wellicht - als Over hees III niet doorgaat - ten laste moet komen van het fonds stadsuitleg. Nu wil ik niet de hele zaak ophouden, mevrouw de voorzitter. Het krediet moet er natuurlijk komen. Is het mogelijk dat wij een werkwijze volgen die ook wel eens eerder door ons is gevolgd, nl. een bepaald be drag erbuiten laten dat nog nader wordt bezien? Ik ben er nl. niet van overtuigd dat de vijver per se zo groot moet zijn, alléén voor Overhees I. De heer LANGE: Mevrouw de voorzitter! Ik proef uit het antwoord van de wethouder, dat naar zijn me ning een zeer goede kans aanwezig is dat de derde en vierde fase wél gerealiseerd zullen worden. Kan de wethouder uitleggen waarop dat berust? De heer DE WILDE: Ik wil geen misverstanden laten bestaan, mevrouw de voorzitter. Ook ik hoop nl. dat de derde en de vierde fase van Overhees zullen kun nen worden gerealiseerd. Het gaat mij alleen om de realiteit waarvoor wij op dit ogenblik staan. De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter! Eén aspect is nog niet genoemd. Naast het waterhuis houdkundig aspect is er nl. ook nog de recreatieve waarde van de vijvers. Mede met het oog hierop vol doen de vijvers naar mijn mening goed in het geheel. Laten wij voorts maar hopen dat het optimisme van de wethouders met betrekking tot de derde en de vierde fase van Overhees gerechtvaardigd zal zijn; wanneer dit niet het geval blijkt te zijn, is er nl. nog iets veel ergers dan het bedrag waarvoor wij een op lossing moeten zoeken. Een groot aantal gezinnen in Soest zullen dan nl. geen onderdak kunnen vinden. Dat vind ik nog véél erger. De heer DE WILDE: Ik meen niet dat wij déze kant op moeten, mevrouw de voorzitter. Ik heb helemaal niet gezegd dat de derde en de vierde fase van Overhees er niet moeten komen. De heer VAN POPPELEN: Dat heb ik ook helemaal niet beweerd, mijnheer De Wilde! De heer DE WILDE: Ik sta op het standpunt dat wij ons best moeten doen voor de realisering van Overhees III en Overhees IV. Het gaat mij echter om de reali teit waarvoor wij nü staan. Ik pleit voor een zodanige bekostiging van Overhees I dat het zichzelf bedruipt; daar gaat het mij om. De VOORZITTER: Dames en heren! Ik kan mede delen dat aanstaande dinsdag in het college een voor stel zal worden besproken om de raad in augustus a.s. voor te stellen, in beroep te gaan bij de Kroon ten aanzien van de beslissing van gedeputeerde staten om trent de derde en de vierde fase. In de augustusverga- dering kunnen wij hierover dus verder spreken en kan ook uitvoerig aan de orde komen, welke motieven wij hebben om op het standpunt te staan dat de derde en de vierde fase van Overhees wél moeten worden goed gekeurd. Wethouder EBBERS: Mevrouw de voorzitter! Wij moeten hierbij natuurlijk wél goed in het oog houden dat de aan te leggen vijver óók bestemd is voor de eerste fase van Overhees. Eigenlijk zou men die vijver dus in tweeën moeten hakken, als men de redenering van de heer De Wilde volgt, maar dat is niet goed meer mogelijk. Het gebied dat achter de eerste fase van Overhees ligt, moet immers ook een afwatering heb ben. Doordat wij in de eerste fase asfalteringen gaan aanbrengen, wordt dat gebied zwaarder. De heer DE WILDE: Moet dat gebied ook afwatering hebben als het niet-bebouwde grond wordt? Wethouder EBBERS: Inderdaad, óók als het niet-be bouwde grond wordt. De heer DE WILDE: En in die mate als nu het geval is? Wethouder EBBERS: Inderdaad. De heer VAN EE: Daarmee kan ik het niet eens zijn, mevrouw de voorzitter. Wanneer de derde en de vier de fase worden uitgevoerd, wordt er voor méér over last gezorgd. U moet daarop nu niet vooruit lopen. De wethouder heeft wel enigszins gelijk, maar hij mag het niet zo ver doortrekken als hij nu doet. Wethouder EBBERS: Het spijt mij dat ik deze opmer king van de heer Van Ee toch moet tegenspreken, me vrouw de voorzitter. De hoeveelheid water die nu in de eerste fase wordt geproduceerd, gaat voor het grootste deel naar die bewuste vijver toe. De totale hoeveelheid water is groter dan aanvankelijk werd ge raamd doordat er geasfalteerd is in plaats van klinker bestrating. Bovendien komt er nog water van de an dere kant naar de vijver. De heer DE WILDE: Ik ben het ermee eens dat de waterhuishouding in dat laatste gebied natuurlijk me de beinvloed wordt door de eerste fase. Ik vraag echter, of het college bereid is, de vraag of de vijver kleiner kan worden uitgevoerd, nog eens dui delijk aan de directeur van gemeentewerken voor te leggen, met de bedoeling om, als dat enigszins moge lijk is, het bedrag dat nog niet kan worden onderge bracht, zoveel mogelijk te beperken. Hoe meer het be drag van f. 700.000,- beperkt kan worden, hoe liever het mij is. De VOORZITTER: Mag ik dan voorstellen dat de raad het voorstel aanneemt en dat het niet wordt uitge voerd voordat in de commissie van openbare werken de bevindingen van de dienst gemeentewerken inzake die vijver zijn besproken? De heer VAN EE: Ik zou daaraan willen toevoegen: én totdat er meer helderheid is gekomen omtrent de haal baarheid van de derde en de vierde fase. Dan weet men immers pas waar men aan toe is. De VOORZITTER: Ja, maar het beroep bij de Kroon 226

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1975 | | pagina 227