cetten van het plan zoals dat thans voor ons ligt. Ook
is er een aanzienlijke communicatiekloof tussen bestuur
en burgerij Wij vinden dat bijzonder jammer, al doen
wij hier niet al te dramatisch over; wij zullen alles moe
ten doen om deze kloof zo spoedig mogelijk te over
bruggen.
Ook de burgerij kon al door verschillende openbare
bijeenkomsten en publicaties geruime tijd weten, dat
het nieuwe centrum op de bewuste plaats of daarom
trent geprojecteerd was. Aan de communicatiekloof
zijn de slechte presentatie en vooral de bijzonder slech
te, soms onjuiste of haast uitdagende toelichting op
het plan debet, maar ook de steeds ingewikkelder tech
nische rapporten die aan de gemiddelde burger voorbij
gaan. Die constatering dwingt ons, ons binnenkort uit
voerig op onze voorlichtingsmogelijkheden te bezinnen.
Deels zal het communicatieprobleem stellig ook te wij
ten zijn aan het feit dat plannen betreffende de ruim
telijke ordening zo lang „onderweg" zijn. Zij moeten
aan verschillende instanties van de hogere overheid ter
beoordeling worden voorgelegd, waarbij over en weer
uitvoerig opmerkingen en antwoorden worden uitge
wisseld. Dat zijn langdurige procedures, waardoor de
interesse van de burgerij verflauwt, maar de zaken in
middels gewoon doorgaan. In die tijd zijn de plannen
ook onttrokken aan de directe invloed en liggen zij
buiten het vizier van de raadsleden. Als de plannen
dan weer opduiken, ligt alles opeens vast, terwijl ge
meentelijke omstandigheden inmiddels zijn geëvolu
eerd. Plannen als het onderhavige hebben grote con
sequenties voor de hele Soester bevolking en zijn dan
ook niet te maken zonder een duidelijke mogelijkheid
tot inspraak van die bevolking én een gezamenlijke vi
sie, op de gewenste en mogelijke toekomst van onze
gemeente.
In onze tijd is een dergelijke visie extra urgent, maar
tegelijkertijd door de snelle en ingrijpende veranderin
gen nauwelijks vast te leggen; dat is een moeilijk pro
bleem. Omdat toch zonder een dergelijke visie, vastge
legd in een beleidsstuk, niet doelbewust kan worden
gewerkt, hebben wij vanaf 1971 - toen bleek dat de
structuurnota uit 1967 al op allerlei punten niet meer
paste - consequent en met grote aandrang gevraagd
om een aangepaste structuurnota, later een makkelijker
aan te passen ontwikkelingsschets. Door allerlei rede
nen kwam het vereiste beleidsstuk, ondanks toezeg
gingen van het college, nog niet gereed.
Met een goede planning en ieders inzet moet het ont
wikkelingsplan nu toch uiterlijk begin april gereed
kunnen zijn. Aan het begin van mijn betoog heb ik
geconstateerd dat het vanavond om een duidelijke
zaak gaat. Ik kan dat kort samenvatten door als onze
mening uit te spreken dat nu eerst dringend de door
ons gevraagde beleidsvisie, neergelegd in het ontwikke
lingsplan, tot stand moet komen. Met de totstandko
ming van dat plan zullen de raad en de burgerij duide
lijk de doelstellingen voor de komende jaren hebben
en zal de door ons allen begeerde duidelijkheid in de
materie van het bestuurlijk centrum gegeven zijn. Wij
zullen dan niet aarzelen daarop volgend de nodige be-
stuursbeslissingen te nemen.
Met de wijze waarop thans tot 1 oktober reacties op
het concept-ontwikkelingsplan kunnen worden inge
zonden, zijn wij blij. Wij hopen dat de behandeling
door de commissie ruimtelijke ordening met maximale
openbaarheid zal geschieden.
De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! In uw
nota is de geschiedenis van 1960 af gereleveerd. Onge
twijfeld hebt u daarmee willen aanduiden dat dit plan
niet zo maar uit de lucht is komen vallen. Raad en
raadscommissies zijn tot en met de afsluiting van de
vorige raadsperiode in augustus 1974 in het besluit
vormingsproces betrokken geweest; ik vind het ook
een goede zaak, dat het college de gezamenlijke ver
antwoordelijkheid nog eens duidelijk heeft bena
drukt.
Van die vroegere raden en raadscommissies hebben
ook partijgenoten en politieke geestverwanten van
ons deel uitgemaakt. Zij hebben daarbij naar beste
weten en kunnen - daarvan ben ik overtuigd - hun bij
drage gegeven. Wij hebben vanavond echter niet het
schuldige gevoel hen te verloochenen, wanneer wij
vandaag de plannen met aanzienlijke reserves tege
moet treden. Wij moeten om ons heen kijken naar de
maatschappelijke ontwikkelingen, waarvan ruimtelij
ke ordening de neerslag is. Maatschappelijke verande
ringen betekenen ook veranderingen in de opvattin
gen over de ruimtelijke ordening.
Het ontwerp van het plan Zuidereng is in oktober
1973 in de toenmalige raadscommissie behandeld.
Daarna is het voorgeschreven overleg gevoerd. Het
resultaat van dat overleg is in april 1974 opnieuw in
de raadscommissie besproken. Vervolgens is het plan
aan de provinciale planologische commissie toege
zonden, helemaal conform de voorgeschreven proce
dure. Of een commissie ruimtelijke ordening zo'n
plan goed behandelt, is nog een tweede kwestie. De
heer Visser heeft hierover een opmerking gemaakt,
maar ik ben er niet bij geweest en kan er daarom geen
oordeel over uitspreken. Of raad en raadscommissies
werkelijk meespelen, hangt natuurlijk niet alleen van
het college af, maar ook van de raad en de raadscom
missies zelf.
In mei 1975 is het ontwerp ter visie gelegd, waarbij de
mogelijkheid is geopend om bezwaarschriften in te
dienen. Toen is er een fout gemaakt. Natuurlijk is het
nu achteraf praten en dan ziet het er allemaal veel
gemakkelijker uit, maar ik meen toch dat het fout is
geweest dat men zich zodanig door haast heeft laten
drijven - het college in het bijzonder met het oog op
het nieuwe raadhuis en de Centrumweg - dat er niet
éérst een avond met de bevolking is gesproken voor
dat het plan ter inzage werd gelegd. Ik heb het gevoel
dat het college zich had moeten realiseren - men moet
dit echter niet als een verwijt opvatten; nogmaals:
achteraf is het allemaal gemakkelijker praten - dat de
raad sinds september 1974 een geheel andere samen
stelling had gekregen en dat vele raadsleden niets af
wisten van de voorgeschiedenis. Het lag dan toch voor
de hand om het plan Zuidereng eerst nog eens in de
raad te bespreken? In het algemeen ben ik er trou
wens een voorstander van - hoewel ik vrees dat ik
hierin alleen sta - dat de ontwerp-bestemmingsplannen
door de gemeenteraad worden vastgesteld, voordat ze
ter visie worden gelegd, in plaats van door het college
van burgemeester en wethouders. Ik heb in een ande
re gemeente wel eens meegemaakt dat burgemeester
en wethouders een ontwerp-plan aan de raad voorleg
den, waarna de raad dat ontwerp vaststelde, uiteraard
zonder iets te weten van eventuele bezwaren; de raad
sprak dan ook alleen over de hoofdlijnen van het ont
werp. Na het ter inzage leggen werd in de raad gespro
ken over de bezwaarschriften die inmiddels binnen
waren gekomen.
244