In dit verband moet ik zeggen dat het niet mogelijk is
om de suggestie van de heer De Wilde te volgen, nl.
om een soort facet-structuurplan voor het verkeer
met voorrang te behandelen. Immers, voor het vast
stellen van de verkeerstructuur moet men toch weten
waar het centrum zal komen, welke woonwijken er al
dan niet nog bij zullen komen enz. De verkeersstruc-
tuur kan dus geen uitgangspunt vormen voor de overi
ge zaken. Wel had dit het geval kunnen zijn als de raad
het zou hebben aangedurfd om de plaats van het cen
trum vast te leggen. Nu wordt alles opgehangen aan
het ontwikkelingsplan, maar ik heb echt het gevoel
niet dat daarbij het konijn uit de hoed zal komen en
dat op grond van het ontwikkelingsplan zou kunnen
worden beslist om het centrum van Soest op een ge
heel andere plaats te bouwen. De ringstructuur waar
van men tot nu toe altijd is uitgegaan, ligt immers
voor een deel vast. Ik ontken overigens niet dat men
kan stellen dat men zékerheid heeft dat het om een
goede zaak gaat als een en ander nog eens wordt na
gegaan aan de hand van een vastgesteld ontwikkelings
plan, maar wij zijn er zo lang van uitgegaan dat het
centrum, groot of klein, zou komen in de Zuidereng,
dat ik mij nauwelijks kan voorstellen dat dit helemaal
gewijzigd zou kunnen worden door een ontwikke
lingsplan dat toch moet aansluiten op de ruimtelijke
structuur van Soest die er al is.
Mevrouw Korthuis heeft nog gesproken over een com
municatiestoornis, die ook duidelijk uit onze nota
blijkt. Bevestigend beantwoord ik de vraag van onder
andere de heer Visser of er enig verwijt doorklinkt in
de nota van het college. Op 12 juni jl., toen wij een
bijeenkomst hadden met de raad over het plan Zui
dereng, lag het ontwerp-bestemmingsplan ongeveer 14
dagen ter visie en begonnen de bezwaarschriften lang
zamerhand aardig te regenen, Ik vraag mij af, of de
standpunten die de raadsleden in die bijeenkomst van
12 juni hebben ingenomen, toch niet mede zijn inge
geven door het aantal bezwaarschriften dat toen al
was binnen gekomen.
Ook het college is wel onder de indruk gekomen van
het aantal bezwaarschriften, maar wanneer men dan
hoort hoe vele bezwaarschriften tot stand zijn geko
men, gaat men daar toch wel aan twijfelen Wanneer
ik hoor dat er in buurgemeenten huis aan huis is aan
gebeld, waarbij men toevallig terecht is gekomen bij
een collega van mij die mij later heeft verteld dat hij
bijna een bezwaarschrift tegen het plan had getekend,
meen ik toch wel een klein vraagtekentje te moeten
plaatsen - ik druk mij voorzichtig uit - achter de waar
de van de ruim 3.700 bezwaarschriften.
De heer VISSER: Is dat de mening van het hele colle
ge, of alleen uw persoonlijke mening?
De VOORZITTER: Het vraagteken wordt door de
grootst mogelijke meerderheid van het college ge
plaatst. Dat het college daarin niet eenstemmig is, is
helemaal niet zo vreemd. Daarbij moet ook bedacht
worden dat twee leden van het college pas sinds 12 ju
ni jl. lid zijn van dit college, waarvan er één reeds zeer
lang gemeenteraadslid is geweest en de ander pas
sinds kort. Overigens moet men geen verkeerde in
druk krijgen van de stemming in het college; die is nl.
buitengewoon goed.
Ik ben het wel eens met de opmerking van de heer De
Wilde dat de Eng een belangrijk punt vormt in onze
gemeente. Wij moeten ons echter ook uitvoerig bera
den over andere delen van Soest en niet alles ophangen
aan de Eng. De belangrijkheid van de Eng moet ook
weer niet worden overdreven.
Daarnaast schijnt er nog een misverstand te zijn over
hetgeen heeft plaats gevonden in de raadhuiscommis
sie. De eerste keer dat deze commissie vergaderde, is
levensgroot uitgestald een kaart van de Zuidereng
waarover toen gesproken is. Niemand heeft toen ge
zegd dat het raadhuis helemaal niet op de Zuidereng
moest komen, waaruit ik toen de conclusie heb ge
trokken dat men met de plaats akkoord ging. Dat dit
kennelijk niet juist is, heb ik nu gehoord, maar het
werken in commissies in deze gemeente wordt op die
manier wel uitermate moeilijk.
De heer VISSER: Dan moet u de commissies open
gooien; dan wordt het werk niet zo moeilijk meer.
De heer VAN POPPELEN: Heeft de heer Visser in
die vergadering van de raadhuiscommissie niets ge
zegd tégen die plaats?
De heer VISSER: Of ik daar tekeer ben gegaan of ben
weggelopen of misschien de presentielijst niet gete
kend heb, doet niets ter zake. Ik heb daar meegedacht
over de manier waarop het gemeentehuis ingericht
zou moeten worden, Dat waren boeiende vergaderin
gen, maar het had niets te maken met de plaats van
het gemeentehuis. Met een kleine verandering zet de
architect het nieuwe gemeentehuis immers zó langs
de Dalweg; dat kan ik u verzekeren.
De VOORZITTER: Hiertegen moet ik toch bezwaar
maken.
Mevrouw VAN GELDER-CORNELISSEN: In de
tweede vergadering van de raadhuiscommissie op
26 mei is gevraagd om per fractie een exemplaar van
het ontwerp-bestemmingsplan Zuidereng ter beschik
king te stellen, omdat de leden van de raadhuiscom
missie dit ontwerp nog niet kenden.
De VOORZITTER: In de eerste vergadering is ook al
leen maar de kaart van het ontwerp-bestemmingsplan
Zuidereng op tafel gelegd, zonder voorschriften, waar
na vervolgens is gebrainstormd over de indeling van
Zuidereng in verband met het raadhuis.
De heer VAN EE: Mevrouw de voorzitter! U moet de
positie van een raadslid in een commissie toch goed
begrijpen. U stelt dat, als een commissie niet „neen"
heeft gezegd, zij „ja" heeft gezegd en dat ieder lid
daaraan dan gebonden is. Dat is natuurlijk niet juist.
De VOORZITTER: Maar dat heb ik zeker niet gezegd.
De heer VAN EE: Dan heb ik het waarschijnlijk ver
keerd begrepen. In een commissie heeft men vaak
een gevoel van onbehagen over een bepaalde zaak,
maar weet men niet goed hoe het dan wél zou moe
ten. Het college gaat dan door, maar dat betekent
nog niet dat de leden van de commissie dan gebon
den zijn als de zaak in de raad komt.
De VOORZITTER: Dan lijkt het mij het beste om
voortaan iedere keer in een commissievergadering te
vragen of men het er min of meer mee eens is dat het
college voortgaat op de uitgestippelde weg. Daarvan
ga ik nl. uit als men dat niet expliciet afwijst. In de
raadhuiscommissie kwam de kaart op tafel en daar
was niet aan de orde of men het plan Zuidereng aan
vaardde; wij hebben toen alleen gesproken over de
plaats van het gemeentehuis in het plan Zuidereng.
De heer VISSER: Neen, wij hebben alleen gesproken
over de inrichting van het gemeentehuis, waar de ka
mers moesten komen enz., niet over de plaats.
De heer VAN EE: Ik steun de heer Visser hierin.
De VOORZITTER: Neen, in de eerste vergadering
hebben wij ook gesproken over de plaats van het
248