gedeputeerde staten aan ons beroepschrift nooit een argument zullen kunnen ontlenen om te stellen dat Soest voor de regio moet gaan bouwen. Het moet niet onmogelijk worden geacht dat men te zijner tijd tot de conclusie zal moeten komen dat bij voorbeeld Soest nog wat zal moeten kunnen en willen bouwen voor de regio. Wanneer wij bewust gewestelijk willen denken, waarbij ik aanteken dat wij al niets meer kun nen doen als het gaat om woningen met een koopprijs van meer dan f. 120.000,- of meer dan f. 375,- huur per maand, heb ik het gevoel dat Soest één van de ge meenten in de regio zal zijn die, zonder al te veel aan te tasten, nog wel een deel van de woningbehoefte in de regio zal kunnen dekken. Hierbij moet ook be dacht worden dat 66% van onze bevolking pendelt, dus buiten de gemeente werkt. Als men dan als ge meente helemaal self-supporting wil zijn, zullen wij voor die 66% ook werkgelegenheid in Soest zélf moe ten scheppen. Anderzijds, als dit laatste niet mogelijk is, moet men ook enigszins bereid zijn om woongele genheid voor mensen uit de regio te scheppen. Dit alles staat overigens enigszins ter zijde van het on derwerp dat nu aan de orde is, hoewel wij er wel reke ning mee zullen moeten houden. Als wij echter Over- hees derde en vierde fase zullen mogen realiseren, zullen wij zeker nog niet bouwen voor de regio. De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter! Wat mijn eerste vraag betreft - welke consequenties bepaalde zinsneden in het beroepschrift hebben - ben ik tevreden gesteld door uw antwoord. Ik ben het er ook mee eens dat wij in beroep gaan, alleen zit ik nog wel met onderdeel II van het beroepschrift. In de commissie voor ruimtelijke ordening is unaniem gead viseerd, dit onderdeel te laten vervallen, maar ik heb toch wel begrip voor uw argumentatie op dit punt. Ik vind het jammer dat deze argumentatie niet in de stukken heeft gestaan, want dan had dit ook onder werp van bespreking kunnen uitmaken in de fractie. Persoonlijk ben ik wel geneigd om te stellen dat on derdeel II van het beroepschrift maar gehandhaafd moet worden, opdat wij in ieder geval de mogelijkheid houden om, als daar behoefte aan bestaat, nog eens een wat hoger gebouw neer te zetten. Ik teken hierbij overigens uitdrukkelijk aan dat ik bepaald niet denk aan véél hoogbouw. Bovendien zijn wij er als raad zelf bij om een eventueel voorstel van het college om veel hoogbouw te plegen in Overhees, te weren. Op zichzelf meen ik dan ook dat er geen bezwaar tegen is om onderdeel II van het beroepschrift te handhaven. De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Wij gaan akkoord met het verzenden van het beroepschrift, mits onderdeel II daaruit wordt geschrapt. Wij dienen daartoe een amendement in, mevrouw de voorzitter. Op zichzelf ben ik van oordeel dat het realiseren van de derde en de vierde fase van Overhees al een heel karwei zal zijn. Aan de orde is de vraag hoe ver de be bouwing van Soest zal oprukken naar het naruurge- bied. Op zichzelf zal dit hét punt zijn bij de beoorde ling van dit beroepschrift. Immers, gedeputeerde sta ten houden natuurlijk vast aan de streekplangrens om te voorkomen dat de stedelijke bebouwing zich zal kunnen gaan uitstrekken tot aan de Wieksloterweg. Dat bezwaar wordt ernstiger wanneer de gemeente niet ten opzichte van de bebouwing ten zuiden van de Koningsweg zeer duidelijk het standpunt gaat in nemen dat ten zuiden van die weg uitsluitend laag bouw zal komen, met dien verstande, dat de bouw van meergezinswoningen absoluut niet hoger zal ko men dan 3 lagen op een onderhuis. Er wordt hierbij door gedeputeerde staten uitdrukke lijk een beroep gedaan op esthetische overwegingen die ik volledig deel. Wanneer men nu bij avond op de Wieksloterweg staat, ziet men de gebouwen van Hons- bergen en de KLM-flats, hoge gebouwen. Ik vind dat geen mooi gezicht, maar ze staan er nu eenmaal. Wel nu, wanneer men dit in het oog houdt, is er naar mijn mening ten zuiden van de Koningsweg geen ruimte voor bouw in 6 lagen op een onderhuis. Door de toe voeging van onderdeel II in het beroepschrift verzwak ken wij ons pleidooi in onderdeel I. Dat is mijn overweging om een amendement in te dienen op het beroepschrift, strekkende om onderdeel II te schrappen. U hebt het ons niet zo moeilijk ge maakt, mevrouw de voorzitter, want uw verdediging was naar mijn mening niet zo sterk, terwijl u eraan hebt toegevoegd dat de raad het verder maar uit moet maken. Ik meen dan ook dat de raad best onderdeel II kan schrappen, sterker nog: dat het verstandig zou zijn om dit te doen. De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! Ik kan mij daar wel bij aansluiten. Ik hoor trouwens van avond heel wat uit de commissie ruimtelijke orde ning; dat is wel grappig om eens te horen. Ik heb ove rigens uw verhaal over wat men ziet als men op de Wieksloterweg staat, gemist, maar goed, dat soort verhalen zal iedereen kunnen horen als de commissie voor ruimtelijke ordening eenmaal openbaar is. Wat de streekplangrens betreft, blijf ik volhouden dat die keihard is. Het college is trouwens gewaar schuwd in het vooroverleg en nogmaals gewaar schuwd voordat het plan in de raad kwam. De grenzen van het streekplan zijn de maximale grenzen, waar men niet overheen mag gaan; nu heeft het college de kous op de kop gekregen. Wanneer u alle verwijten terug speelt naar de provincie, moet ik toch wel stellen dat men bij de provincie ter dege weet wat de beide han den doen. De provincie heeft inzicht in de structuur van de ontwikkelingen in Nederland en weet ook pre cies hoe het staat met de woningbouw. Nogmaals, ik merk dat u kennelijk met een Ik merk dat de heer De Wilde wil interrumperen; gaat hij wéér voor u ant woorden, mevrouw de voorzitter? De heer DE WILDE: U bent waarschijnlijk nooit bij de provincie geweest! De heer VISSER: U hebt gesteld dat de cijfers die in het beroepschrift worden genoemd, zo recent zijn, mevrouw de voorzitter. Ik heb in mijn brief genoemd het rapport van de P.P.D.-werkgroep woningvoorzie ning regio Eemland en er zijn nog veel meer recente cijfers die aantonen dat ik gelijk heb. Als goed democraat ben ik door de discussie niet tot de overtuiging gekomen dat ik mijn brief niet moet versturen. Ik denk dan ook dat ik die brief toch maar morgen op de post doe en dan wachten wij maar af. Ik heb echter veel vertrouwen in de wijze beslissingen van onze vorstin. De heer BLAAUW: Mevrouw de voorzitter! Ook wij handhaven onze opvatting dat het deel over de hoog bouw niet in het beroepschrift moet voorkomen. De VOORZITTER: Ik heb even overleg gepleegd met de overige leden van het college en daarbij is gebleken dat wij wel voelen voor de argumentatie van de heer 265

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1975 | | pagina 266