Aan de orde is een moeilijk probleem dat wij toch moeten proberen de baas te worden, want de belangen van een bewoner en de toepassing van bestemmings voorschriften staan uit een oogpunt van rechtszeker heid ter discussie. Daarom is een zeer nauwgezette en zorgvuldige benadering noodzakelijk. In het geding is artikel 10 van de bestemmingsvoor schriften van het in juli 1974 door de raad vastgestel de bestemmingsplan Soestdijk. Een ieder weet dat dit plan thans ter goedkeuring ligt bij gedeputeerde sta ten Ik laat het van kracht zijnde bestemmingsplan Soestdijk-'t Hart nu verder buiten beschouwing, want de quintessens van de zaak is de vraag die het college en de commissie voor de beroepschriften zich hebben gesteld, nl. of de nieuwe voorschriften verlening van de aanvraag rechtvaardigen en of - vooruitlopende op die nieuwe voorschriften - op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de bouwvergun ning kan worden verleend. Door adressant wordt ge vraagd een bouwvergunning voor zijn verbouwings plan, gebaseerd op de voorschriften van het door de raad in juli 1974 vastgestelde nieuwe plan. Dat nieuwe plan dient dan ook de toetsing te zijn. Dat is met toe passing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening mogelijk, Belanghebbenden zijn dan in de gelegenheid om van eventuele bezwaren te doen blij ken, terwijl burgemeester en wethouders kenbaar kun nen maken een verklaring van geen bezwaar te zullen vragen aan gedeputeerde staten. Ik sta naar ik hoop in deze raad bekend als een fer vent bestrijder van de artikel 19-procedure. Uit een oogpunt van zindelijkheid in de verhoudingen is het geboden om thans te zeggen waarom ik in dit geval geen bezwaren heb tegen de toepassing van artikel 19. Het gaat in het onderhavige geval niet om een structu rerend element. Bovendien is er sprake van een door de raad vastgesteld bestemmingsplan, terwijl de raad in andere artikel 19-gevallen soms alleen maar heeft kunnen volstaan met een voorbereidingsbesluit zonder dat de inhoud van het bestemmingsplan bekend is. De verbouwing betreft een vrij klein detail in het be stemmingsplan. Ik durf zelfs te zeggen dat artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening typisch voor dit soort gevallen in het leven is geroepen. Artikel 19 is mijns inziens niet in het leven geroepen voor de op richting van grote gebouwen - zoals raadhuizen e.d.; wanneer u begrijpt wat ik bedoel -, maar voor kleine uitbreidingen aan woonhuizen e.d, Wij moeten onderzoeken of het college de bouwver gunning terecht heeft geweigerd. De commissie voor de beroepschriften zegt ja, want op pagina 3 van haar voorstel zegt de commissie onder meer: „Op vorenstaande overwegingen zijn wij van mening dat burgemeester en wethouders de aan hun afwijzen de beschikking ten grondslag liggende motieven terecht gehanteerd hebben." Ik betwijfel sterk of de raad dit advies wel zal moeten volgen. Er is in artikel 10 van de bestemmingsvoor schriften bij dit bestemmingsplan uitdrukkelijk sprake van een bouwstrook voor de categorie woningen die met EO wordt aangeduid. Er is een voorgevelbouw- grens en een achtergevelbouwgrens. De voorgevelbouw- grens staat gelijk met de bestaande voorgevel van de woning. Tussen de achtergevelbouwgrens en de be staande achtergevel is 3 meter afstand. Nu gaat het om artikel 10, lid 1 van de voorschriften. In dit artikel staat onder g: „De voorgevel van een eengezinshuis moet in de voor- gevelbouwgrens worden geplaatst." (Dat is het geval). Onder h staat: „De afstand tussen de voorgevel en de achtergevel van een eengezinshuis mag niet meer bedragen dan volgens de kaart is toegestaan Volgens de kaart is 10 strekkende meter toegestaan. Er is dus tussen de bestaande achtergevel van het huis en de achtergevelbouwgrens (het einde van de bouw strook) een afstand van 3 meter. Deze 3 meter mag zonder meer over de gehele breedte van de achterge vel worden bebouwd, mits een goothoogte van 4,5 meter in acht wordt genomen. Wanneer die achter waartse uitbouw tot op de achtergevelbouwgrens is gepleegd, mag volgens de voorschriften achter die nieuwe achtergevel nog één uitbouw worden tot stand gebracht volgens artikel 10, lid 1 onder n. Daar staat: „De achtergevelbouwgrens mag met niet meer dan één uitbouw van het eengezinshuis worden overschre den." Voor wat die uitbouw achter de nieuwe achtergevel betreft (is gelijk staande op die achtergevelbouwgrens) geldt het voorschrift dat er geen grotere breedte dan 40% van de breedte van de achtergevel mag worden toegestaan en dat de hoogte niet meer dan 3 meter (bij vrijstelling) mag bedragen, maar gelijk moet zijn aan de hoogte van de begane-grondverdieping van het woonhuis. Ik wil een en ander herhalen. Wanneer zonder meer door de architect een aanvraag zou zijn ingediend met de mededeling dat hij de drie beschikbare me ters binnen de bouwstrook zou willen bebouwen, zou de zaak oké zijn geweest. (Dat zou betekenen bouwen tot op de achtergevelbouwgrens. Een bouw strook wordt opgericht om aan te geven waar normaal gesproken de voorgevelbouwgrens en de achtergevel bouwgrens liggen en daarvan zegt men dat een en an der niet dieper mag zijn dan 10 meter en dat er een goothoogte dient te zijn van minimaal 4,5 meter). Wanneer de heer Diekman een aanvraag in die zin had ingediend (tot 3 meter diepte achterwaarts uitbouwen met 4,5 meter goothoogte) en wanneer hij vervolgens zou hebben gevraagd om over de breedte van de nieuwe achtergevel - alleen over de breedte van de keuken - een uitbouw met een diepte van 3 meter te mogen realiseren (daarbij in acht nemend dat er niet hoger mag worden gegaan dan de begane-grondver dieping van het huis) was de zaak oké geweest Ik stel dat met nadruk vast, want het is een erg goed punt, wanneer wij het daarover eens zijn. De bouwvergun ning had, wanneer de bouwaanvraag zo had geluid, niet kunnen worden geweigerd. Dan was het natuur lijk altijd nog nodig geweest om een artikel 19-proce dure toe te staan, maar in Soest zijn wij naar ik meen met een artikel 19-procedure eerder te royaal dan te weinig royaal. Ik zou mij dan ook niet goed kunnen indenken, dat wij in dat geval ineens niet bereid zou den zijn geweest om de artikel 19-procedure toe te passen. De VOORZITTER: Tot zover, mijnheer de Wilde? De heer DE WILDE: Neen, mijnheer de voorzitter, ik ben pas aan het begin; mijn betoog komt nog. Ik wil het college er nl. van overtuigen dat het helemaal ver keerd heeft gehandeld. Ik wil proberen het daarover goed met elkaar eens te worden. 282

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1975 | | pagina 283