moesten vinden. Ik kan dat geen schoolvoorbeeld vin den van een goede voorbereiding. De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter! Ook wij hebben hierover gepraat. Wij hebben daarbij gezegd: Er zal in ieder geval een schorsing van de ver gadering dienen plaats te vinden. Maar ik ben het met de heer De Wilde eens: het is nog beter de behandeling een maand uit te stellen. De VOORZITTER: Met betrekking tot amendemen ten van raadsleden ligt het natuurlijk anders. Die wor den tijdens de raadsbehandeling, eventueel een paar dagen eerder, ingediend. De wijzigingen met betrekking tot de door ons ge maakte fouten vonden wij echter niet zo essentieel, dat de behandeling in verband daarmede een maand zou moeten worden uitgesteld. Wij hadden ons nl. vergist. De commissie bestaat uit drie gewone leden en drie plaatsvervangende leden. Wij hebben aanvanke lijk gesteld dat ten minste vijf leden architect dienden te zijn. Ze moeten echter allemaal architect zijn. Ver der hadden wij de bepaling opgenomen dat aan de commissie één lid uit de burgerij „kan worden toege voegd". Dat moet zijn: wordt toegevoegd. Daarbij komt dat een aftredend gewoon lid (architect zijnde) kan worden benoemd tot plaatsvervangend lid en dat het burgerlid gewoon herbenoembaar is. Nogmaals: wij hadden niet het gevoel dat dit zulke essentiële wijzigingen zijn, dat daarvoor de zaak een maand zou moeten worden aangehouden. De heer DE WILDE: Ik heb ook geen ordevoorstel ge daan. Ik zou mijn betoog willen voortzetten. Mis schien gaat dan straks nog meer het algemene gevoelen ontstaan, dat het beter is de behandeling van het voor stel uit te stellen. Ik wil dan enkele vragen naar aan leiding van het stuk opwerpen, die wellicht aanleiding geven er toch nog eens over na te denken. Met betrekking tot het 5e lid van artikel 2 zou ik wil len weten of daar sprake is van een aanbeveling dan wel van een voordracht. Ik kan mij, eerlijk gezegd, niet voorstellen dat u het daar over een aanbeveling heeft. Ik kan me nl. niet voorstellen dat het college voor een zo essentiële commissie de mogelijkheid wil openlaten, dat de raad iemand buiten de aanbeveling om benoemt. Ik geloof dan ook dat het gewoon een vergissing is, dat in het betrokken lid wordt gesproken van „aanbeveling". Ik geloof dat dit niet behoort tot de kleinigheden. Ik dacht dat het een nogal principië le kwestie was. De VOORZITTER: Dit is inderdaad geen kleinigheid. De heer DE WILDE: Ik stel u in ieder geval voor dat u bij nota van wijzigingen - eventueel kan ik zelf een amendement indienen - het woord „aanbeveling" wij zigt in: voordracht. Ik beveel u aan het onderscheid tussen aanbeveling en voordracht voortaan goed in het oog te houden. Blijkens de stukken is er langdurig gediscussieerd over de vraag of iemand nu wel of niet de gelegenheid moet krijgen een mondelinge toelichting op zijn plan te ge ven. Er waren beschouwingen die neerkwamen op: Het is onzin de mensen mede te delen wanneer hun plannen aan de orde komen; de mogelijkheid om een toelichting te geven is altijd aanwezig; in de praktijk werkt dit; zet dat niet in de verordening Naar aanlei ding daarvan de vraag: Is het 5e lid van artikel 7 - waar ik overigens voor ben - nu heel bewust in de verorde ning opgenomen, ook na de besprekingen die hierover hebben plaats gevonden? De VOORZITTER: Ja. De heer DE WILDE: De welstandscommissie blijkt nu te bestaan uit gewone leden en een buitengewoon lid (het lid uit de burgerij). Dat er een buitengewoon lid is, stond tot nu toe niet in de verordening. Ik zou, daar u nu spreekt van gewone leden en van één lid uit de burgerij, het laatste lid een buitengewoon lid wil len noemen. Het buitengewoon lid behoort in die kwa liteit lid te zijn van de commissie. De VOORZITTER: Ja. De heer DE WILDE: Maar dat is in de verordening niet te lezen. Daar is geen sprake van. Er staat in artikel 2, lid 1: „De commissie bestaat uit drie gewone leden en drie plaatsvervangende leden." Dus: het lid uit de burgerij kan ook behoren tot de plaatsvervangende leden. De VOORZITTER: Neen. De heer DE WILDE: Dan moet u een andere tekst gebruiken. Dan moet u bepalen, dat de commissie be staat uit drie gewone leden en drie plaatsvervangende leden en dat tot de drie gewone leden immer behoort het lid uit de burgerij. U maakt nl. met betrekking tot het aftreden (in artikel 3, lid 3) onderscheid. Het buitengewoon lid is de constante factor. Een constan te factor in de plaatsvervanging heeft geen zin. Een constante factor heeft alleen zin als die ook werkelijk functioneert in de commissie. U bepaalt in de verordening dat de gewone leden af tredend zijn en alleen maar benoembaar zijn tot plaats vervangend lid. Mag ik dan vragen: Kan de man die herbenoemd is tot plaatsvervangend lid, bij de volgen de ronde stuivertje wisselend weer gewoon lid worden? De VOORZITTER: Ja. De heer DE WILDE: Dat is toch uw bedoeling niet? Uw bedoeling is, denk ik, dat door deze bepaling met betrekking tot gewone leden en plaatsvervangende le den er een zekere wisseling in het gezelschap ontstaat. De VOORZITTER: Neen, het is niet de bedoeling ge weest om te zeggen: Op een gegeven moment moet iemand zijn rondetje gedaan hebben. Een plaatsver vangend lid kan, wanneer zijn ronde is afgelopen, weer tot gewoon lid worden benoemd. Dat is ook een wens die naar voren is gekomen in het gesprek met de leden van de welstandscommissie. Dit omdat het hier een ambt betreft, waarvoor nu eenmaal niet zo gemakkelijk mensen te vinden zijn. Vanuit de be trokken discipline stelde men er prijs op dat niet vaak het team helemaal zou moeten wisselen. De heer DE WILDE: Dat begrijp ik. Maar dit bete kent driejaar op, driejaar af. Op die wijze blijft het dezelfde groep. U weet dat het welstandstoezicht voor de gehele gemeentelijke ontwikkeling een bui tengewoon belangrijke zaak is, waarbij verfrissing, vernieuwing, een erg belangrijke factor is. U weet net zo goed als ik dat welstandstoezicht de neiging heeft een zekere nivellering in een gemeente tot stand te brengen. Het welstandstoezicht betreft een zeer sub jectieve aangelegenheid. Hoewel wij er geen van allen over mogen praten, omdat wij er geen verstand van hebben en omdat het alleen maar aan architecten is voorbehouden over deze zaken te praten, veroorloof ik mij toch het recht om te zeggen, dat ik mij soms verbaas over het feit dat sommige dingen welstands halve worden goedgekeurd en dat andere dingen wel standshalve worden afgekeurd. Ik zeg: ook een archi tect is niets menselijks vreemd en daarom zal het wel- 322

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1975 | | pagina 323