standstoezicht waarschijnlijk toch een vrij subjectieve aangelegenheid zijn. Daarom moetje erg oppassen met het overlaten van het welstandstoezicht aan een be paalde, constant blijvende groep. Wanneer iemand een periode als lid en vervolgens een periode als plaatsver vangend lid heeft meegemaakt, zit hij al zes jaar. Dat is een heel mooie tijd. De VOORZITTER: En dan wilt u dat er fris bloed in komt? De heer DE WILDE: Zeker. De VOORZITTER: Daarvoor zou de verordening moeten worden gewijzigd, want dat is duidelijk niet hetgeen in het ter tafel liggende concept wordt be doeld. De heer DE WILDE: Het buitengewoon lid is dus wel herbenoembaar, ook wat betreft de gewone commis sie (de drie gewone leden). Behoort dat buitengewone lid altijd tot degenen die geen plaatsvervangend lid zijn? De VOORZITTER: Wij hebben gesteld: Er zijn drie leden en drie plaatsvervangers. Die moeten allemaal architect zijn. Daarnaast is er één lid uit de burgerij, die van de commissie deel uitmaakt „op grond van zijn inzicht in en zijn belangstelling voor het dorps beeld van Soest". Wij gaan er daarbij van uit dat dit lid geen architect is. De heer DE WILDE: Maar hij is wel lid van de gewone commissie? De VOORZITTER: Hij is lid van de commissie, maar hij treedt op een andere manier af en is ook direct herbenoembaar. De heer DE WILDE: Maar hij is geen plaatsvervangend lid? De VOORZITTER: Neen, hij wordt nooit plaatsver vangend lid. De heer DE WILDE: De commissie bestaat altijd uit twee gewone leden en één buitengewoon lid. De VOORZITTER: Neen, ze bestaat uit drie gewone leden en één buitengewoon lid. De heer DE WILDE: Een lid uit de burgerij „maakt tevens deel uit", staat er. Dat lid maakt dus deel uit van die zes. De VOORZITTER: Neen. Aan de commissie wordt toegevoegd één lid uit de burgerij. De heer DE WILDE: Maar dat „toegevoegd" staat er niet. De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter, wij hadden gisteren dezelfde moeilijkheid als de heer De Wilde heeft. De heer DE WILDE: In het le lid van artikel 2 staat: „De commissie bestaat uit drie gewone leden en drie plaatsvervangende leden." Vanavond heeft u een tekst wijziging op onze tafel gelegd. De VOORZITTER: „Deze leden dienen het beroep van particulier architect uit te oefenen". De heer DE WILDE: Jawel, maar De VOORZITTER: Aan de commissie wordt toege voegd De heer DE WILDE: Neen. Dan moet u eens kijken wat u ons heeft voorgelegd. Wethouder HOEKSTRA: Ja, maar dat is fout. De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter, ik wilde niet kinderachtig zijn. Toen u zoeven zei: „Laten wij er toch maar over praten", heb ik daar verder geen bezwaar tegen gemaakt. Maar nu komt het geluid naar voren, dat hetgeen u op onze tafel heeft gelegd, blijkbaar niet goed is. De VOORZITTER: Neen. In de wijziging die wij u hebben voorgelegd, staat: „Van de commissie maakt tevens deel uit één lid uit de burgerij De heer DE WILDE: Ja, maar dat is toch één van de zes. De heer VISSER: U kunt eruit lezen, mevrouw de voorzitter, dat die één van de zes is. De VOORZITTER: Neen. Er staat „tevens" bij. De heer DE WILDE: Dan kunt u beter zeggen: Aan de commissie wordt toegevoegd Dan bestaat er terzake geen twijfel. Nergens staat in het concept dat de commissie jaar lijks een verslag aan de raad moet uitbrengen. De VOORZITTER: Er staat alleen in artikel 6: „Het verslag van elke vergadering wordt ter kennis gebracht van de leden van de commissie en van bur gemeester en wethouders." De heer DE WILDE: Daar gaat het mij niet om. Ik wil weten welke criteria zo'n welstandscommissie aanhoudt, hoeveel gevallen ze per jaar te beoordelen krijgt, wat voor beslissingen zij neemt. De VOORZITTER: Dat staat er niet in. De heer DE WILDE: Neen, maar dat wil ik juist we ten. De raad stelt deze commissie in. Ik vind dit een belangrijke commissie. Natuurlijk is het een advies commissie. Ik voel daarom niets voor een amende ment, dat inhoudt dat de wethouder in de welstands commissie gaat zitten, zodat hij zich zelf moet gaan adviseren. Hetzelfde geldt voor een lid van de com missie openbare werken. Je moet hier een scheiding van de verantwoordelijkheden in stand houden. Wat dat betreft, voel ik niets voor het amendement van de heer Van Aalst. Heel duidelijk: de welstandscom missie is een advieslichaam voor burgemeester en wethouders. De commissie wordt door de raad inge steld. De raad stelt de verordening vast. Eenmaal per jaar moet het dan de raad mogelijk zijn het beleid van deze commissie te beoordelen. Het moet zelfs mogelijk zijn, dat de commissie ruimtelijke ordening op een gegeven moment een gesprek met de wel standscommissie heeft, ten einde te weten te komen van welke criteria de welstandscommissie uitgaat. Ik zou u derhalve in overweging willen geven in ieder geval in de verordening een bepaling op te nemen, volgens welke de commissie eenmaal per jaar verslag uitbrengt aan de raad, Het 3e lid van artikel 1 luidt: „De commissie is be voegd burgemeester en wethouders en de gemeente raad eigener beweging van advies te dienen omtrent de sub 2 bedoelde onderwerpen." Zal dit ook syste matisch bevorderd worden? Ik zou graag zien dat de welstandscommissie met betrekking tot allerlei aspec ten van de ontwikkeling van de gemeente eens werd uitgenodigd haar visie te geven. De welstandscommis sie slaagt er momenteel in, althans wat mij betreft, zich in stilzwijgen te hullen. Voor zover ik kan over zien, houdt ze zich uitsluitend bezig met individuele gevallen (schuurtjes enz. en uiteraard ook bouwwer ken). Maar het gaat natuurlijk in feite om de ont wikkeling van de gemeente, wat betreft ethische as pecten. Mijn vraag is nu of u wat kunt stimuleren dat de commissie terzake eigener beweging met adviezen komt,

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1975 | | pagina 324