noordwesten van de door het college voorgestelde plaats wordt gesitueerd, zodanig dat er sprake zal zijn van een aansluitend geheel van sportvelden en een aan de rand van het sportveldencomplex gesitueerd transformator station, zou naar mijn mening een situatie geven die niet overwegend storend is. Zo'n oplossing zou voor ons wel aanvaardbaar zijn. Ik heb begrepen dat verschillende raadsleden zo'n oplossing niet onaanvaardbaar vinden, zij het dat zij zich er op dit ogenblik niet op willen vast leggen, maar zeggen dat er eerst verder moet worden ge keken. De heer BLAAUW: Mevrouw de voorzitter! Het geheel is in de laatste maanden nogal wat opgeblazen en wij hebben er menige avond aan besteed, terwijl het in het prille begin in de commissie ruimtelijke ordening zo simpel leek. Als ik het mij goed herinner, was ik de eerste die in de commissie vragen stelde. Er lagen toen eigenlijk niet zoveel problemen. Ik heb toen voorgesteld dat wij nog eens met de P.U.E.M. zouden praten. U noch iemand anders in de commissie had daar behoefte aan. Die behoefte bleek in de raad ineens wel te bestaan. Ik heb mij daar wel erg over verbaasd. Ik was niet helemaal gelukkig met de voorgestelde plaats, maar op grond van de in de commissie gegeven uitleg had ik mij erbij neerge legd. Ik heb daarvan blijk gegeven door mij in de raad voor het voorstel van het college uit te spreken. Ook ik had liever gezien dat er initiatieven waren ontplooid binnen de cirkel van de P.U.E.M., zonodig in de vorm van pogingen om de beschikking over grond van particu lieren te verkrijgen voor de vestiging van het station. Ik vind het jammer dat dat niet is gebeurd. Als het wel was gebeurd, hadden wij vanavond een desbetreffend ant woord kunnen krijgen en was het allemaal makkelijker geweest. Als het college vindt dat zo'n gang van zaken moeilijkheden geeft en dat er geen betere oplossing is dan de door het college voorgestelde, zal ik nu weder om voor het voorstel van het college zijn. De VOORZITTER: Dames en heren! Met betrekking tot het door de heer Van Poppelen aan het college geda ne verzoek om in de omgeving ten noorden van de door het college voorgestelde, door de C.D.A.-fractie onaan vaardbaar geachte plaats aan de Zoom alternatieven te zoeken in samenwerking met de commissie ruimtelijke ordening, kunnen wij nu al zeggen dat de gemeente in die omgeving geen grond in eigendom heeft. Met het oog hierop zou het, wanneer het voorstel van het college on verhoopt niet zou worden aangenomen, het eenvoudigst zijn dat de P.U.E.M. zich wendt tot particulieren die daar wel grond hebben. In de tijd die was gelegen tussen de vanavond gehouden informele bijeenkomst van de raad en deze vergadering, hebben wij al een stukje ter rein gezien dat misschien best te koop zou zijn, dat dicht bij onze terreinen ligt en waarop, als burgemeester en wethouders een bouwvergunning verlenen, het station zou kunnen worden opgericht. Als voorzitter van de raad heb ik dan toch wel het gevoel dat, zoals mevrouw Kort- huis al heeft opgemerkt, de raad zich verder buiten deze kwestie stelt en het gebouw tot stand zal komen zonder dat de raad er nog bemoeienis mee zal hebben. Maar het is een mogelijkheid. In een provinciale verordening of in het streekplan staat dat je in het eerste waterwingebied geen enkel gebouwtje mag oprichten dat niet ten dienste van de waterleiding is. Wij hebben het desbetreffende stuk in deze vergade ring helaas niet tot onze beschikking (dat is de ellende wanneer je niet in je eigen gemeentehuis vergadert), maar ik beloof de heer Van Ee dat wij het zullen op zoeken en wij zijn bereid om het hem te laten zien. Hij kan echter wel van ons geloven, dat er zo'n bepaling be staat en dat de door hem voorgestane oplossing derhal ve niet is toegestaan. Uit de opmerking van de heer Van Ee dat de door het college voorgestelde plek misschien niet de beste is, maar dat er een mogelijkheid is ombinnen de toe komstige uitbreiding van het sportterrein of misschien net daarnaast een terrein te vinden, mag ik begrijpen dat hij bereid zou zijn om het college te machtigen een aan tal vierkante meters grond te verkopen en dan eventu eel in overleg met de commissie ruimtelijke ordening en de P.U.E.M. het beste plekje uit te zoeken. Alleen zul len wij ons dan ook even moeten verstaan met de sport stichting en degenen die te maken hebben met de ge bouwen om de atletiekbaan en bij de toekomstige uit breiding van de sportvelden, zodat er een totaliteit kan worden gemaakt. Dat zou natuurlijk een oplossing zijn, want ook uit de mededelingen die wij vanavond van de heer Van Koppenhagen hebben gekregen, is wel geble ken dat een verschuiving binnen het sportcomplex mo gelijk is. Iedere gulden is er een, maar ik heb begrepen dat zo'n verschuiving niet in de miljoenen zou lopen. Het is dan misschien ook nog mogelijk, dat de kabel langs de rand van het sportterrein wordt gelegd, zodat wanneer op het sportterrein de zaak moet worden om gewoeld, de kans op kabelbreuk zo gering mogelijk is. Ten aanzien van de stelling van de heer De Wilde dat het college in dezen niet zo rechtlijnig zou hebben gehan deld, meen ik te mogen stellen dat dan toch ook raads commissies niet helemaal rechtlijnig hebben gehandeld. De zaak is eerst aan de orde geweest in de commissie ruimtelijke ordening en vervolgens in de commissie fi nanciën. Beide commissies hebben zich toen met het voorstel akkoord verklaard. Toen de zaak vervolgens in de raad kwam, heeft men gezegd: Neen, wij willen het niet. Daarop is er in de commissie ruimtelijke ordening door de heer Van Koppenhagen een uitleg gegeven, waarna de toen aanwezige leden van deze commissie zich alsnog wederom met het voorstel akkoord hebben ver klaard. De vorige keer heb ik al schuld bekend (dat hoef ik geen twee keer te doen) met betrekking tot het feit dat ik in de raadsvergadering waarin wij de eerste keer over deze zaak hebben gesproken, een beetje hard had gehold omdat ik werkelijk had begrepen, dat wij deze winter al in de nesten zouden komen. Maar als wij nu met elkaar over rechtlijnigheid praten, zou ik bijna over de pot en de ketel beginnen. Ik dacht dat wij dat niet zouden moeten doen. Ik bedoel: in dezen hebben wij allen wel een beetje schuld. Naar aanleiding van de opmerking van de heer De Wil de dat de raad nu eigenlijk voor de opgave staat om te zeggen hoe het wel moet, wijs ik erop dat wij over deze zaak een paar maanden aan het praten zijn, dat de alter natieven die technisch mogelijk zijn, genoemd zijn, dat wij natuurlijk altijd kunnen gaan schuiven, maar dat als wij ver buiten het sportterrein gaan schuiven, zoals de

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1975 | | pagina 36