g)=
de
de
f te
g):
s
in-
craad
ida.
tem
:rste
voe-
lure
niets te maken. Wij menen dat wij voor middenstan
ders en andere belanghebbenden voldoende ruimte
hebben geschapen om zich uit te spreken. Op 11 sep
tember 1975 zijn alle tekeningen op tafel geweest; de
voorzitter van de wijkraad heeft zelfs de vergadering
geschorst om betrokkenen in de gelegenheid te stellen
de tekeningen in te zien. Wij blijven dan ook van me
ning dat er voldoende ruimte voor inspraak is geweest.
Daarbij komt dat wij niet graag in hetzelfde slop wil
len geraken als bij de drie hoorzittingen ten aanzien
van de Rademakerstraat, maar dat is een zijspronge
tje, Wij komen er, ook als wij weer een nieuwe hoor
zitting houden, toch niet uit (als gevolg van de vele
verschillen van inzicht), want er is zeker geen sprake
van het ei van Columbus.
Gelet op het vorenstaande adviseert de wijkraad de
raad te laten beslissen.
De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Over het
beleid van de wijkraad heb ik natuurlijk niet gespro
ken. Ik heb geconstateerd, dat de wijkraad zich op
het standpunt stelt dat de middenstanders en andere
belanghebbenden niet opnieuw gehoord behoeven te
worden. Of ik dat verstandig vind is naar ik meen niet
aan de orde, maar ik had mij ook een andere opstel
ling van de wijkraad kunnen voorstellen.
Gelet op hetgeen namens de wijkraad is gezegd meen
ik, dat het college de brief van pre-advies dient te
voorzien, zodat het college ons een volgende keer zijn
mening kenbaar kan maken. Dat is mijn voorstel.
De VOORZITTER: Dat is dan een tegenvoorstel. Het
college handhaaft zijn voorstel, aangezien wij princi
pieel op het standpunt staan, dat alle Soesterbergse
zaken om advies naar de wijkraad dienen te gaan. De
zaak is pas in orde, wanneer de wijkraad ons mede
deelt, dat er niets meer te horen en niets meer te advi
seren valt.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Mevrouw de voorzit
ter! Ik geloof dat het juist is dat het college deze zaak
formeel wil behandelen. Terecht heeft de heer Van
Aalst erop gewezen, dat de betrokken middenstan
ders menen dat de gang van zaken niet bevredigend is.
Beide partijen weten dat er ongenoegen bestaat. Op
een nieuwe bijeenkomst kan over dat ongenoegen
worden gesproken en kan er naar een oplossing wor
den gezocht. De voorzitter van de wijkraad kan de be
trokkenen vragen wat nu precies dat ongenoegen is en
dan kan dat een punt van bespreking zijn. Dat is een
betere gang van zaken. Ik zou het betreuren wanneer
de beslissing over de brief aan ons wordt overgelaten,
want dan zou dat in feite betekenen dat de wijkraad
onmondig is.
De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter!
Ik ondersteun het standpunt van mevrouw Korthuis.
De VOORZITTER: Dames en heren! Wij hebben
thans het voorstel van het college en daartegenover
het voorstel van de heer De Wilde.
De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Ik zou,
wanneer ik de wijkraad was, anders handelen. Ik vind
hetgeen de wijkraad doet dan ook erg onverstandig.
Ik moet echter als raadslid oordelen. Als raadslid krijg
ik van de wijkraad het dringende verzoek om de wijk
raad niet langer lastig te vallen met deze zaak. Wij
kunnen, wanneer wij de brief toch naar de wijkraad
sturen, narekenen welk antwoord wij krijgen. Ik meen
dat wij ons die moeite kunnen besparen. Andere raads
leden denken daarover echter anders. Ik maak van de
ze zaak geen punt. Ik ben bereid om mij te schikken
in hetgeen mevrouw Korthuis en de heer Van Poppe-
len menen. Ik vind de te volgen procedure echter wel
onzin.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: De wijkraad zegt
steeds mondig te zijn en hij zegt steeds de zaken zelf
goed te kunnen behartigen. Herhaaldelijk wordt ge
zegd: „Geef ons toch de kans". De wijkraad kent de
brief niet en ik meen dan ook dat wij de wijkraad de
kans moeten geven te adviseren over deze brief. Deze
procedure is de consequentie van het gedrag van de
wijkraad in het verleden.
De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter!
Hetgeen de heer De Wilde stelt is wel juist, maar wij
hebben een brief binnengekregen en die brief is niet
behandeld door de wijkraad, Daarom vind ik het een
zwak punt van de wijkraad om te zeggen, dat hij over
deze zaak geen advies meer wil uitbrengen.
Met betrekking tot het stuk wordt hierna besloten
overeenkomstig hetgeen daaromtrent door burgemees
ter en wethouders is voorgesteld.
c. Brief d.d. 4 november 1975 van de heer A. Semper,
Hartweg 52 te Soest, waarin bezwaar wordt aangete
kend tegen de aanleg van een speelgelegenheid voor
de jeugd naast zijn woning, met het voorstel in te
stemmen met de inhoud van de brief van burgemees
ter en wethouders over deze zaak van 5 september
1975,
De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter!
Toen de speelgelegenheid moest worden aangelegd,
ben ik zelf ter plaatse even gaan kijken. Ik heb een
andere mening dan de commissie openbare werken.
Persoonlijk acht ik het niet gelukkig wanneer een
speelgelegenheid voor kinderen op een kruispunt
wordt aangelegd. Ik betreur het dat dat in 't Hart no
dig is. In deze wijk zijn weinig speelgelegenheden en
ik juich het dan ook van harte toe, dat er thans meer
speelgelegenheid komt. Ik verzoek het college drin
gend om te bezien of er nog andere mogelijkheden
zijn om speelgelegenheden voor kleine kinderen niet
op een kruispunt aan te leggen.
Ik kan mij wel verplaatsen in het standpunt van de
heer Semper. Hij woont al jaren in hetzelfde huis en
hij is niet meer jong. (Ik meen dat de heer Semper
zeventig jaar is). Deze man heeft een uitermate grote
liefde voor tuinieren (bloemen en groenten). Ik heb
bewondering voor hetgeen de heer Semper op die
grond tot stand brengt. Ik onderschrijf dan ook de
door de heer Semper naar voren gebrachte bezwaren.
Ik ben echter een beetje aan het twijfelen gebracht
door een bericht in de krant. De heer Semper zou
hebben gezegd dat hij geen bezwaren heeft tegen het
spelen van kleine kinderen, maar wel tegen het spelen
van grote kinderen Nu wordt in het concept-ant
woord van het college gesteld, dat de heer Semper
contact zou moeten opnemen met de politie. Dat acht
ik niet juist. Ik meen dat wij ervoor moeten zorgen
dat de speelgelegenheid, die bestemd is voor kleine
kinderen, niet wordt gebruikt door grote kinderen.
Mevrouw ORANJE-ENTINK: Mevrouw de voorzit
ter! Ik ben het geheel eens met hetgeen de heer Van
Poppelen heeft gezegd. De brief van de heer Semper is
roerend en ik ben dan ook van plan om nog eens met
hem te gaan praten.
Er zijn twee verschillende belangen aan de orde. De
kinderen moeten speelgelegenheid krijgen, maar dat
moet niet over het hoofd van deze niet meer jonge
man gebeuren. Ik meen dat wij nog eens heel goed
moeten uitzien naar een andere mogelijkheid.
431