ingen
jaar
et al-
in het
„Ondergetekenden,
J.R. van Poppelen
C. Verheus,
gelet op artikel 20 van het Reglement van orde voor
de vergadering van de raad;
dienen het volgende AMENDEMENT in op het ont-
werp-besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan
„Landelijk Gebied";
A. het dictum bij sub I onder „voorschriften" bij ar
tikel 1 (begripsbepalingen) als volgt aan te vullen en te
wijzigen:
- onder 3e (agrarisch bedrijf) te laten vervallen de zin
snede: „(dat wil zeggen 60% of meer der standaard-
bedrijfseenheden op het bedrijf)";
- onder 4e (niet bodemgebonden agrarisch bedrijf) te
laten vervallen de zinsnede: „(dat wil zeggen 40% of
meer der standaard-bedrijfseenheden op het bedrijf)";
- de onder 27e vermelde begripsomschrijving van:
„Standaard-bedrijfseenheid" niet meer in het plan op
te nemen en derhalve te laten vervallen.
B. het wijzigen voor zover naar aanleiding van het vo
renstaande nodig, van de considerans van het besluit.
Soest, 20 februari 1975"
De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter!
Toen wij in 1971 zijn begonnen met in de diverse
raadscommissies de bij het bestemmingsplan Landelijk
Gebied behorende voorschriften vast te stellen, is de
vraag wat een agrarisch bedrijf is en wat een niet-bo-
demgebonden bedrijf is al een punt van bespreking
geweest. Er zijn toen in het concept wat wijzigingen
aangebracht en ik meen, dat die wijzigingen voor alle
partijen die toen in de diverse commissies zaten, ac
ceptabel waren. Nu wordt in artikel 1 het begrip
standaard-bedrijfseenheden ingevoerd. Ik vind dat als
wij aan de hand hiervan bepalen of een bedrijf een
agrarisch bedrijf dan wel een niet-bodemgebonden
agrarisch bedrijf is, wij niet een planologische,
maar een zuiver technische bedrijfseconomische norm
hanteren. Ik persoonlijk vind dat bedrijfseconomische
normen niet thuishoren in planologische bepalingen,
omdat we zeer grote fouten kunnen maken bij het
hanteren van deze normen in een planologisch kader.
Indien de raad het op prijs stelt dat ik uiteenzet wat
een standaard-bedrijfseenheid is, wil ik dat wel doen.
Het is een vrij moeilijke zaak. Ik dacht dat ik zou
kunnen verwijzen naar de gegeven omschrijving. Ik
wil er eigenlijk alleen maar de nadruk op leggen, dat
wanneer het concept-besluit wordt gehandhaafd zoals
het nu luidt, wij bezig zijn met een zeer gevaarlijke
zaak. Wanneer de in het ontwerp-besluit genoemde
standaard-bedrijfseenheden ten aanzien van een qua
inkomensmogelijkheid marginaal bedrijf van 8 a 10
ha zouden worden gehanteerd, zouden er op dat be
drijf maximaal bijvoorbeeld 26 fokzeugen of 260
mestvarkens bij mogen komen; zouden dezelfde nor
men worden gehanteerd ten opzichte van een rundvee
houderijbedrijf van 25 ha, dan zou dat bedrijf bij
voorbeeld een schuur voor 80 fokzeugen of 800 mest
varkens mogen bouwen. Deze bedrijfseconomische
norm is een KEN-getal dat is vastgesteld op basis van
de productiefactoren grond, arbeid en kapitaal, waar
bij de grond een betrekkelijk ondergeschikt onder
deel vormt.
Ik heb mij de moeite getroost enkele andere bestem
mingsplannen na te kijken en ik heb gezien, dat daar
in de agrarische bedrijven en de niet-bodemgebonden
agrarische bedrijven summierder zijn omschreven dan
bij ons het geval zou zijn als wij de tussen haakjes ge
plaatste passages betreffende de standaard-bedrijfseen
heden zouden weglaten.
Ik verzoek de raad te handhaven wat er oorspronke
lijk in de commissie ruimtelijke ordening en de agrari
sche commissie is bepaald en dus het amendement aan
te nemen. Ik meen dat wij dan heel wat problemen
kunnen voorkomen.
De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Ik had
graag gewild dat de heer Van Poppelen ook duidelijk
had gemaakt hoe wij kunnen voorkomen dat er 100%-
veredelingsbedrijven gaan ontstaan. Ik neem aan dat
het niet de bedoeling van de heer Van Poppelen is om
het ontstaan van dergelijke bedrijven mogelijk te ma
ken. Ik heb er begrip voor dat de heer Van Poppelen
zegt, dat wij in het plan planologische normen en
geen bedrijfseconomische normen moeten hanteren,
maar ik zit hierbij met het probleem dat ik per se
zeker in het onderhavige gebied zou willen voorko
men een ontwikkeling van de agrarische bedrijven
naar 100%-veredelingsbedrijven. Dat er in de soepele
houding die je ten opzichte van een aantal ontwikke
lingen moet aannemen wat een aantal bedrijven be
treft niet aan valt te ontkomen, dat een deel van die
bedrijven zich in de richting van een veredelingsbe-
drijf ontwikkelt, begrijp ik. Maar dan wil ik wel
graag weten of aanvaarding van hetgeen de heer Van
Poppelen voorstelt niet betekent, dat hetgeen ik vrees
voor de hand ligt.
De VOORZITTER: Dames en heren! Wij hebben de
standaard-bedrijfseenheden en later de formulering
ervan mede op advies van de heer Van Poppelen gewij
zigd. Wij vinden het een ontzettend moeilijk begrip.
Maar wij zitten als college met dezelfde vraag die de
heer De Wilde nu stelt. De vraag is: Waar blijft dan de
objectiviteit? Het is inderdaad nooit de bedoeling,
dat wij een bedrijf - ik zou zeggen: ook al is het een
klein bedrijf - de gelegenheid geven om voor 100%-
veredelingsbedrijf te worden. Wanneer de raad nu zou
besluiten dat onder agrarisch bedrijf zonder meer
moeten worden verstaan agrarische bedrijfsvormen
welke in hoofdzaak functioneel aan een bepaalde
plaats zijn gebonden, dan wordt het helemaal aan het
college overgelaten om als iemand op een gegeven
moment vraagt om een vergunning voor een schuur
voor veredelingsbedrijfsdoeleinden, te bepalen of het
bedrijf in kwestie niet te veel veredelingsbedrijf wordt.
Wij hebben het gevoel dat als de standaard-bedrijfs
eenheden in het besluit zijn opgenomen en wij op een
gegeven moment voor een dergelijk besluit komen te
staan, wij, omdat wij de standaard-bedrijfseenheden
niet zo goed begrijpen, natuurlijk altijd advies aan
het L.E.I. zullen vragen. Dat zou dan ook eigenlijk
moeten. Het L.E.I. moet ons dan zeggen of het be
sluit dat wij dan zouden willen nemen, niet zou be
tekenen dat een bedrijf voor meer dan 40%-verede-
lingsbedrijf zou worden. Als de vermelding van de
standaard-bedrijfseenheden uit het besluit wordt ge
laten, wordt het aan het college overgelaten om op
een gegeven moment een 100%-veredelingsbedrijf
mogelijk te maken. Het huidige college overweegt al
les geweldig goed, maar je weet nooit wat de toe
komst brengt. Wij willen liever niet de mogelijkheid
hebben om een 100%-veredelingsbedrijf toe te laten.
De Kroon zal dat ook niet willen. De Kroon wil ob
jectieve normen. Daarom kom ik er niet uit.
61