van brandveiligheid en andere eisen voldoet, pension gasten kunnen verblijven, ook al blijft de bestemming gewoon agrarisch. De heer HOEKSTRA: En is dan ook nog een uitbrei dingvan 15% mogelijk? De VOORZITTER: Op overgangsrecht kan het huis met 15% worden uitgebreid. De heer HOEKSTRA: En dat overgangsrecht haalt u uit de bestemming van dit moment? De VOORZITTER: Uit een algemene overgangsbepa ling die in artikel 33 van het bestemmingsplan Lande lijk Gebied is opgenomen. Zo is de situatie. Maar het betekent wel, dat het Polynorm-gebouw niet kan wor den vervangen door een uitbreiding in de vorm van een permanent gebouw. Mevrouw KORTHUIS-ELION: Ik geloof, mevrouw de voorzitter, dat de argumenten zoals ze nu op tafel zijn gekomen, toch wel bijzonder sterk voor een be slissing conform het voorstel van het college pleiten. Wel zou ik er nog eens met de grootste nadruk op wil len wijzen, dat toch vooral de wethouders in gesprek ken met burgers hun woorden op goudschaaltjes we gen. Ik heb de stellige overtuiging, dat als notulen van gesprekken op tafel zouden komen, er toch wel ver gaande toezeggingen in zouden staan. Ik betreur het, dat ik deze overtuiging heb. Ik heb het nu niet over notulen die een collegebesluit inhouden en wij zullen er ons op dit moment dan ook niet op beroepen. Ik begrijp datje graag geneigd bent om in een gesprek met de betrokkenen zo ver mogelijk te gaan, maar je moet er mijns inziens op bedacht zijn, dat je geen verwachtingen wekt die niet gehonoreerd kunnen worden. De VOORZITTER: Je hebt altijd prettige gesprekken als je dat wel zou doen, maar ik ben het helemaal met u eens. Wethouder DE HAAN: Mevrouw de voorzitter! Mijn ervaring is, dat dikwijls de mensen bij je komen met een bepaalde gedachtengang, een bepaalde wens. Wan neer je dan ook maar in overweging neemt die wens eens te gaan bekijken, gaat men al naar huis met het idee, dat men de verlangde toezegging in zijn zak heeft. Desondanks kun je er in zoverre wat aan doen, dat er wordt bekeken of je wat kunt gaan bevestigen. Maar ook dat heeft zijn bezwaren. Want wanneer je als wethouder een briefje schrijft, is dat toch ook nog maar een briefje van een lid van het college zonder meer. Wij hebben dan ook afgesproken, dat niet te doen. Als het een zaak betreft die voor de betrokke nen van werkelijke importantie is, wordt ze door de desbetreffende wethouder in het college gebracht en dan wordt er door het college op ingehaakt in die zin, dat het aan de betrokkenen een briefje schrijft in deze geest: Op basis van het gesprek van toen en toen zul len wij dat en dat ondernemen. Dat gebeurt om in de toekomst te voorkomen, dat uitspraken van wethou ders verkeerd worden opgevat. Het is menselijk mo gelijk dat men bepaalde uitspraken opvat op een wij ze die later onjuist blijkt te zijn. Ik zeg daar geen kwaad woord over. De realiteit is nu eenmaal zo. En zelfs met goudschaaltjes kom je er op dat punt niet, al ben je nog zo doodvoorzichtig. De wens is bij be trokkenen in dezen de vader van de gedachte. De VOORZITTER: Wij hebben zelfs nog meer afge sproken, nl. dat als iemand iets komt vragen, wij heel dikwijls zeggen: Schrijft u nu maar een briefje aan het college. Ik persoonlijk doe dat ook altijd. Het komt dikwijls voor dat men tegen mij zegt: U heeft het voor het zeggen. Dan zeg ik altijd: Dat dacht u maar, ik ben het knechtje van heel Soest; zet u het nu maar even op papier. Dat is de enige manier om iemand iets niet verkeerd te laten horen. De heer VAN LOGTENSTEIN: Mevrouw de voorzit ter! Men heeft mij ondertussen wel een beetje nieuwsgierig gemaakt. Ik ben er nu met name eigen lijk wel benieuwd naar of de huidige wethouders van hun gesprekken met burgers tijdens hun spreekuur en dergelijke notulen maken. Er zijn hier straks veron derstellingen geuit. Ik had liever wat feitelijkheden ge hoord. Worden er momenteel van alle bedoelde ge sprekken notulen gemaakt? De VOORZITTER: Niet van alle. Ik geloof dat de meeste wethouders ter zake op dezelfde wijze te werk gaan als ik: ik heb een schrift en dat krijgt niemand verder te zien. Ik geloof dat een van de vorige wethou ders een spreekuur hield waarbij duidelijk een secre taris aanwezig was om aantekeningen te maken. Dat is natuurlijk een andere opstelling. Ik houd voor mij zelf een schrift aan, waarin ik op een goed moment dingen doorkras die helemaal zijn afgedaan. Wat ik in het schrift schrijf is eigenlijk een herinnering van wat er moet gebeuren naar aanleiding van gesprekken die zijn gevoerd. Dat doen wij op het ogenblik alle maal. De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter! De heer De Wilde heeft formeel gelijk. Een besluit is pas dan een besluit van het college wanneer het door het volledige college is genomen. Maar als twee wet houders zich in positieve zin over een zaak hebben uitgelaten, heeft men bij de betrokken burger toch wel verdraaid veel verwachtingen gewekt. Die burger gaat dan niet formalistisch te werk, maar denkt men selijkerwijze dat hetgeen hij wenst wel voor elkaar komt. Gelet op het feit dat een paar leden aan de overkant mij iets anders willen toespelen, wil ik ter voorko ming van misverstand nog even duidelijk stellen, dat ik nog voor honderd procent achter het besluit sta dat wij als fractie gisteren met betrekking tot de in passing van het bedrijf van de heer De Koning heb ben genomen. Ik gun het die jongen van harte, dat hij een goede broodwinning op dat bedrijf heeft. Ik zou over de heer Van Kampen niet zijn begonnen, als de gisteravond ten aanzien van het bedrijf van de heer De Koning genomen beslissing er niet was. Dat zou zinloos zijn geweest, want je kunt niet een klein plekje van een paar are in een bestemmingsplan Lan delijk Gebied inpassen voor een bepaald bedrijf. Ik wil het als één complex zien. De heer DE WILDE: Het probleem was overigens niet, mijnheer Van Poppeten, dat u niet zou hebben meegedaan aan de met betrekking tot het bedrijf van de heer De Koning genomen beslissing; het probleem was dat u niet voor de inpassing van de andere kam- peerbedrijven heeft gestemd. De heer VAN POPPELEN: Te dien aanzien waren wij overtuigd door de argumenten van het college. De VOORZITTER: Ik dacht dat hier niet op beslis singen en discussies van gisteravond moet worden te ruggekomen. De heer VAN POPPELEN: Jullie kregen de wethou ders niet mee, mijnheer De Wilde.

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1975 | | pagina 95