tikel 352 van de Bouwverordening ontheffing kunnen aanvragen van woongebruik en ik neem aan dat die ontheffing dan niet geweigerd kan worden, omdat een dergelijke ontheffing reeds voor het gehele woon huis op goede gronden is gegeven. Materieel komt dit erop neer dat er eigenlijk geen ar gumenten aanwezig zijn om de gevraagde bouwver gunning te weigeren. Wij menen dan ook dat deze ver gunning moet worden verleend. De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter! Wij streven er in Soest naar zo weinig mogelijk bedrij ven in woonwijken te krijgen. Welke motieven heeft nu het deel van de commissie voor de beroepschrif ten dat de vergunning wel wil geven aan de heer Otto, om tegen dit streven in te gaan? De heer GOOTE: Dat is mijns inziens niet aan de or de. Evenmin is de raamstructuur hierbij aan de orde. Het gaat hier alléén om de bouwvergunning; niet om méér. De heer MENNE: De heer Otto zegt zelf, zwart op wit, dat hij zijn studio wil uitbreiden. Hij spreekt niet over uitbreiding van zijn woning. De VOORZITTER: Er is een aantal vragen gesteld die door het college zouden moeten worden beantwoord, naar ik meen. De heer Menne heeft overigens al een vraag voor zijn rekening genomen door erop te wijzen dat de heer Otto uitbreiding van zijn studio heeft ge vraagd; duidelijk blijkt daaruit al dat de bouwvergun ning niet kan worden verleend zodat op dit punt de heer Menne en het college het roerend met elkaar eens zijn. Overigens meen ik dat nu eerst de leden van de com missie voor de beroepschriften dienen te reageren op de gemaakte opmerkingen, zo zij dat wensen. De heer VAN DEN BRAKEL: Het enige sterke punt dat het college heeft, is inderdaad dat de heer Otto zelf heeft verklaard dat hij een bouwvergunning wil voor uitbreiding van zijn studio. Als hij gewoon een bouwvergunning had gevraagd, had het college die zonder meer moeten verlenen. De heer MENNE: Maar het gaat er toch om wat de man er zélf aan heeft? Waarom zou men hem een zeer groot risico laten lopen? Hij had natuurlijk kunnen zeggen dat hij een week gaat wonen in het pand en er dan een serre aan wil bouwen. Hij zou vervolgens voor die serre ontheffing van woongebruik kunnen vragen, maar het is niet zeker dat die ontheffing dan zou kunnen worden verleend. Bovendien zou dat dan maar voor één jaar gelden en ik kan mij niet voorstel len dat dit rendabel zou zijn. Ik meen dat wij de heer Otto dat risico niet moeten laten lopen. De heer LANGE: Dat moet hij toch zélf weten? De heer MENNE: Als bestuurder van een gemeente moet men de bestuurden zo goed mogelijk van dienst zijn en helpen. De heer GOOTE: Mevrouw de voorzitter! Ik heb al de vraag gesteld op grond waarvan de ontheffing in dertijd is verleend. Dat is in dit verband bijzonder be langrijk. De VOORZITTER: Ja, daar wil ik nu op antwoorden. Het eerste deel van het stuk dat nu aan de orde is, wordt volledig onderschreven.door het college. Blij kens de notulen van de vorige raadsvergadering is ge vraagd om een schriftelijke uiteenzetting van het col lege, maar wij menen dat de notulen, gecombineerd met het eerste deel van het stuk dat aan de orde is, voldoende zijn op dit punt. In de notulen van de vori ge raadsvergadering wordt ook een duidelijk onder scheid gemaakt tussen de bestemming en het gebruik van een bepaald pand. Bovendien, als men zich op het standpunt stelt dat de gevraagde vergunning moet wor den verleend, komt toch de vraag op waarom de raad dan ooit nog bestemmingsplannen zou vaststellen. Im mers, het college van burgemeester en wethouders kan dan door middel van vrijstellingen en het geven van bouwvergunningen dergelijke bestemmingsplan nen volledig omzeilen en dat zou toch wel een bijzon der ernstige zaak zijn. Er is gevraagd wat de achtergrond is geweest van de indertijd aan de heer Otto verleende ontheffing van woongebruik. Wij hebben die ontheffing indertijd be perkt tot vijfjaar, duidelijk mede met het oog op de toekomst. Wij zijn nu bijna zo ver dat het bestem mingsplan voor Soest-Midden in de inspraakprocedure kan worden gebracht en daarbij is het steeds de bedoe ling geweest om bepaalde bestemmingen te veranderen. Bij dit bestemmingsplan zullen wij dus opnieuw moe ten overwegen welke bestemming wij aan het bewuste pand willen geven. Volgend jaar zal de periode van vijf jaar verstreken zijn en dan hopen wij ook een heel stuk verder te zijn met de discussies over het bestemmings plan Soest-Midden. Afgezien van het feit dat ik het juridisch volstrekt on mogelijk vind om de gevraagde vergunning te verlenen, is het dus ook praktisch onverstandig om de heer Otto een illusie te geven en grote kosten te laten maken, ter wijl er een grote kans is dat de bestemming van dit pand woonhuis blijft en het dus ook in de toekomst als woonhuis gebruikt moet worden. Overigens blijf ik erbij dat de bezwaren van het colle ge nog principiëler zijn dan alleen toegespitst op dit geval. Immers, wanneer wij in dit geval en soortgelijke gevallen de vergunning gaan verlenen, gaan wij geheel en al buiten de door de raad vastgestelde bestemmings plannen om en hoeft de raad eigenlijk helemaal geen bestemmingsplannen meer vast te stellen. De heer VISSER: Waarom hebt u de heer Otto dan in dertijd voor vijfjaar een illusie gegeven? De VOORZITTER: Neen, daar is geen sprake van. Wij hebben hem ontheffing verleend, maar uitdrukke lijk voor een korte periode, nl. voor vijfjaar. Het ligt hier ongeveer hetzelfde als met Almere; daarmee heb ben wij een contract gesloten om voor twee jaar op grond die niet eens de bestemming had, maar De heer VISSER: Maar nu spreekt u zichzelf toch te gen? Enerzijds vraagt u zich af waarom de raad nog bestemmingsplannen maakt, anderzijds wijkt u toch af van een bepaalde bestemming die door de raad is vastgesteld. De VOORZITTER: Ja, ik weet dat ruimtelijke orde ning bijzonder moeilijk is en ik neem het ook nie mand kwalijk als hij het niet meteen begrijpt. Ik heb gezegd dat wij met Almere een contract hebben ge sloten om voor twee jaar op grond te gaan staan die de goede bestemming niet had; Almere is daarbij nadruk kelijk erop gewezen dat dit maar voor twee jaar gold. De vergelijking gaat niet helemaal op; ik heb Almere alleen aangehaald om duidelijk te maken dat er wel meer tijdelijke vergunningen of ontheffingen worden verleend in Soest, maar uitdrukkelijk voor een kórte periode. De heer VAN DEN BRAKEL: Is het dan niet beter 204

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1976 | | pagina 205