Wat de inhoud van de brief betreft, meen ik dat ik nauwelijks behoef te reageren. Er is een bijeenkomst geweest van het seniorenconvent en in het verslag van die bijeenkomst zijn de verschillende argumenten duidelijk vermeld; ze zijn trouwens nog eens door me vrouw Korthuis en de heer Van Poppelen naar voren gebracht. Wij hebben openbare commissievergaderingen waar brandende problemen bij de rondvraag aan de orde kunnen worden gesteld; wij beschikken over de moge lijkheden van de artikelen 27 en 28 van het Reglement van Orde. Overigens teken ik hierbij aan dat ook wij van mening zijn dat wij ons zullen moeten bezinnen op een nadere regeling van de interpellaties conform arti kel 27, want dat artikel is nu bijzonder summier. Zo zijn er geen spelregels opgenomen hoe een interpellatie dient te verlopen. Mevrouw Korthuis heeft nog een concrete suggestie gedaan. Ik heb van de heer De Wilde begrepen dat bij de begrotingsbehandeling nog nader zal worden gedis cussieerd over het functioneren van de raad en de af bakening van taken tussen raad en college, zodat het mij beter lijkt om deze suggestie ook bij de begrotings behandeling nader te bespreken. Het gesprek is in ieder geval voor het college geen aanleiding om terug te komen op het in de brief ge stelde. Het college stelt dan ook aan de raad voor om met deze brief in te stemmen. De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! Het is plezierig dat u zo uitgebreid op mijn vraag bent inge gaan en daarom stel ik die vraag nóg maar eens. In het seniorenconvent hebben wij over deze zaak gesproken en men kwam er toen niet uit, want twee fractievoor zitters wilden het vragenhalfuurtje afschaffen en twee niet. U hebt toen toegezegd de zaak opnieuw in het college van burgemeester en wethouders aan de orde te stellen en daar de knoop te zullen doorhakken. Echter, de knoop is helemaal niet doorgehakt, want burgemeester en wethouders delen alleen mee dat zij niet zullen voorstellen het vragenhalfuurtje te handha ven. Als burgemeester en wethouders hadden medege deeld dat zij voorstellen om het vragenhalfuurtje niet te handhaven, was het al duidelijker geweest. Wat zijn nu de motieven van het college geweest om niet voor te stellen het vragenhalfuurtje te handhaven? De VOORZITTER: Dames en heren! De argumenten die door mevrouw Korthuis en de heer Van Poppelen in het seniorenconvent en ook vanavond naar voren zijn gebracht, worden door het college van burge meester en wethouders geheel gedeeld. Ook het college meent dat er gelegenheden genoeg zijn om actuele za ken aan de orde te stellen, bijvoorbeeld door die za ken bij de rondvraag in een openbare commissieverga dering aan de orde te stellen, of dit te doen door mid del van schriftelijke vragen, het aanvragen van een in terpellatie of gebruik maken van de mogelijkheid die artikel 21 van het Reglement van Orde biedt. In het seniorenconvent hebben wij het lijstje met vragen, ge steld tijdens het vragenhalfuurtje, doorgenomen en wij zijn daarbij tot de conclusie gekomen dat eigenlijk al die vragen hadden kunnen worden gesteld op een andere wijze waarvan ik zojuist een aantal voorbeel den heb genoemd. Het college is dan ook tot het oor deel gekomen dat het nut van het vragenhalfuurtje niet bewezen is en op grond daarvan zijn wij tot de brief aan de raad gekomen. Ik stel de raad voor dat hij akkoord gaat met de brief van het college. De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Het lijkt mij beter dat de raad de brief voor kennisgeving aanneemt. Het college doet geen voorstel en de orde van de vergadering wordt overigens bepaald door de gemeenteraad, zodat er van die zijde altijd nog een bepaald initiatief kan komen. Als u uw voorstel hand haaft dat de raad akkóórd gaat met de brief van het college, moeten wij daartegen stemmen, want wij blijven voorstanders van het vragenhalfuurtje. Wij willen de brief alleen voor kennisgeving aannemen. De VOORZITTER: Daarmee ga ik natuurlijk akkoord. Ik stel de raad dan ook voor de brief voor kennisge ving aan te nemen. Besloten wordt overeenkomstig dit voorstel, b. Brief d.d. 10 september 1976 van mevrouw J. Stiphout-Kubicek, Wiardi Beckmanstraat 36 te Soest inzake stankoverlast met voorstel te antwoor den conform bijgaande concept-brief. De VOORZITTER stelt hierbij tevens aan de orde: Ontwerp-antwoordbrief aan de Actiegroep „Soest- dijk geen Stankwijk" (antwoord op de brief van de Actiegroep d.d. 2 maart 1976). De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter! Onder het hoofdje „Vraag 2" op bladzijde 2 van de brief aan de actiegroep wordt gesproken over het plaatsen van naverbranders. Ik wijs erop dat hier de zelfde belofte staat als gedaan is tijdens een vergade ring van de commissie voor openbare werken. Ik zal graag zien dat dit eens hard wordt gemaakt. Wanneer worden die naverbranders nu precies geplaatst? Ik hoop dat de kwestie van het voortzetten van het productieproces tijdens de nachtelijke uren, waarover in antwoord op vraag 3 wordt gesproken, inderdaad bij de nieuwe hinderwetvergunning zal worden gere geld. Is er al iets te zeggen over de privaatrechtelijke weg die het college wil gaan volgen ten aanzien van het bedrijf Almere aan de Koningsweg? De heer VAN DEN BRAKEL: Mevrouw de voorzit ter! Zowel in de antwoordbrief als op bladzijde 188 van de notulen van de vorige vergadering wordt ge sproken over de hinderwetvergunning die voor het bedrijf Lindner van kracht zal worden. Wanneer is die hinderwetvergunning verstrekt of wanneer zal die vergunning verstrekt worden? De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! Ik verbaas mij erover dat de antwoordbrief aan de actiegroep „Soestdijk geen Stankwijk" even tussen neus en lip pen door samen met de antwoordbrief aan mevrouw Stiphout wordt behandeld. Die eerste antwoordbrief staat nl. helemaal niet op de lijst van ingekomen stuk ken, dus het lijkt mij beter om de behandeling van die brief nog maar even uit te stellen. Ik wil ruim schoots tijd hebben om mij te verdiepen in die ant woordbrief en wij hebben die pas zeer kort geleden toegezonden gekregen, waarbij bovendien niet was vermeld dat ook die brief nog vandaag in de raad zou moeten worden behandeld. Ik zal mij dan ook maar beperken tot de antwoord brief aan mevrouw Stiphout. Mevrouw Stiphout stelt in haar brief een duidelijke vraag, nl. om een nader onderzoek in te stellen, terwijl daarop in de ant woordbrief helemaal niet wordt ingegaan. Er wordt alleen gesproken over de twist-off-afdeling van de fir ma Lindner, een zaak die ook in een brief van de dienst gemeentewerken ter sprake komt, waar verder 210

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1976 | | pagina 211