komstig de bepalingen van deze verordening, een sub
sidie wordt toegekend. Immers, als een dergelijk groep
je voor een bepaald evenement een subsidie wil heb
ben en daarvoor eerst naar de gemeenteraad moet, kan
dat wel enkele maanden duren; een dergelijke subsidie
verlening willen wij graag aan het college delegeren. Het
college kan dan in moeilijke gevallen altijd nog de zaak
aan de raad voorleggen.
Wij menen dat deze mogelijkheid in artikel 1 alsnog
moet worden ingebouwd.
De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! In artikel
2 wordt vermeld dat de raad de geldelijke bijdrage toe
kent en in artikel 9 wordt gesteld dat de raad het
maximum van de bijdrage bepaalt. Voorts wordt nog
in artikel 16 bepaald dat de raad van de bepalingen
van de verordening kan afwijken. In andere artikelen
wordt echter weer aangegeven dat bij burgemeester
en wethouders de stukken moeten worden ingediend
en dat burgemeester en wethouders een bepaald bedrag
nader kunnen bezien, zoals in artikel 11 is opgeno
men. Bevoegdheden van de raad en van het college lo
pen dus nogal door elkaar heen. Met het oog hierop
lijkt het mij goed om nog in de verordening op te ne
men dat burgemeester en wethouders over alle zaken
advies moeten vragen aan een raadscommissie, of de
aanvragen voor de raad ter inzage moeten leggen. In
dit verband is het ook opvallend dat in artikel 4 noch
de raad, noch het college wordt genoemd. In dat arti
kel gaat het echter toch om het aantonen van de be
hoefte aan het werk waarvoor subsidie wordt ge
vraagd. Wie beoordeelt die behoefte nu en op welke
gronden? Gaan burgemeester en wethouders dat doen,
of zal de raad of een raadscommissie hierbij worden
betrokken?
In artikel 1 wordt een definitie van „instellingen" ge
geven. Hoe zit het dan met de politiesportvereniging,
de brandweervereniging en de ambtenarenvereni-
ging? Voorts vraag ik mij af hoe het voortaan zal gaan
met de subsidiëring van bijvoorbeeld de christelijke
blindenvereniging, gezien het bepaalde in artikel 5.
Loopt die vereniging nu gevaar of staat die vereniging
toch zo open voor iedereen dat het bepaalde in arti
kel 5 hierop niet van toepassing is?
Tenslotte vraag ik mij nog af of ook politieke par
tijen in Soest subsidie kunnen krijgen.
Mevrouw GREEFHORST-VAN OVERDAM: Me
vrouw de voorzitter! De woorden van mevrouw Kort-
huis over het verlenen van subsidie aan natuurlijke
personen wil ik onderstrepen. Ik denk daarbij met na
me aan een groepering zoals de Raad van Kerken
voor de Kerst-in. Er ligt weer een subsidie-aanvraag
van deze groepering die in het verleden overigens
steeds is afgewezen. Onze fractie betreurt dit, omdat
deze Kerst-in voor de gehele bevolking open staat en
bovendien de laatste jaren een enorm succes is ge
weest.
Daarnaast vraag ik mij nog af wat er zal gebeuren met
indirecte subsidies aan groepen die geen vereniging
zijn en geen rechtspersoonlijkheid bezitten. Ik denk
hierbij aan groepen die gemeentelijke accommodatie
ter beschikking krijgen voor bijvoorbeeld sportieve
recreatie; zij krijgen dan ook de zaalhuursubsidie die
ook voor verenigingen geldt en worden daardoor indi
rect gesubsidieerd. Hoe gaat het hiermee?
De heer MENNE: Mevrouw de voorzitter! In tegen
stelling tot de heer Visser meen ik toch dat er wel
lijn zit in dit voorstel. Het gaat om richtlijnen die
uiteraard niet uitputtend zijn; daarom zijn het ook
richtlijnen. Bovendien is er al door het college een
aantal wijzigingen aangebracht; de suggesties vanuit
de commissies zijn correct overgenomen, op enkele
punten na.
Ik kom in de eerste plaats tot artikel 5, onder b. Alle
leden van de raad zitten in een politieke partij en het
is algemeen bekend dat in het algemeen politieke par
tijen niet zoveel geld in kas hebben. Staatsrechtelijk
staat ons niets in de weg om lokaal ook aan politieke
partijen subsidie te geven. Op landelijk niveau is er de
zogenaamde BIK-regeling; op grond daarvan krijgen de
Kamerleden naar rato van het aantal zetels dat hun po
litieke partij in de Tweede Kamer heeft, een financiële
vergoeding. In de politiek hebben de politieke partijen
soms een wat geheimzinnige opstelling en die zou men
door middel van een dergelijke gemeentelijke verorde
ning wat kunnen doorbreken. Er is hier nl. niets bij
zonders aan de hand; wij kennen voetbal-, honkbal-,
hockey- en andere verenigingen die wel gesubsidieerd
worden. Waarom dan niet een politieke vereniging?
Waarom zou men dit niet open spelen?
Bovendien speelt hierbij ook de politieke bewustwor
ding een rol. Men kan door openheid en een meer de
mocratische aanpak meer rivaliteit bereiken in een ge
meente als Soest, waardoor inderdaad de bewoners
van Soest kunnen profiteren van de meerdere activi
teiten die uit die rivaliteit zullen voortvloeien.
Mevrouw de voorzitter! Ik heb nog enkele techni
sche wijzigingsvoorstellen. Aan artikel 11 zou ik wil
len toevoegen: „indien deze ontvangsten van invloed
zijn op het in artikel 9 bedoelde tekort van de exploi
tatierekening", waarbij men overigens in plaats van
„tekort" ook het woord „resultaat" kan gebruiken,
omdat een batig saldo al opgenomen is in artikel 14.
Aan het slot van artikel 17 is bepaald:
„Burgemeester en wethouders verstrekken de raad
jaarlijks een overzicht van de gevallen, waarin hun
college van deze bevoegdheid gebruik heeft ge
maakt.".
Uiteraard is het bijzonder plezierig als de raad achter
af overgelegd krijgt, welke bijzondere zaken op sub-
sidiegebied er zijn geweest. Ik wil echter wel een
stuk tegemoet komen aan de algemene opmerking
van de heer Visser en zal graag zien dat daartoe in
deze laatste zin van artikel 17 wordt ingevoegd, na de
woorden „van deze bevoegdheid", de zinsnede: „ge
noemd in de artikelen 10, 17, 20 en 21" en dan ver
volgens weer de woorden „gebruik heeft gemaakt".
De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Ook ik
zal graag eerst enkele redactionele opmerkingen ma
ken. Wat artikel 1 betreft, vraag ik mij af of het
woord „wordt" in de eerste regel niet „worden"
moet zijn. In de tweede regel van artikel 1 zal met
het woord „tenminste" bedoeld zijn „op zijn minst";
dan dient het woord „tenminste" echter te worden
geschreven als „ten minste". Wat artikel 5 onder
punt a betreft, dienen naar mijn mening de liggende
streepjes achter de woorden „sociaal", „godsdienstig"
en „levensbeschouwelijk" geschrapt te worden.
Inzake punt b van artikel 5 vraag ik mij af waarom het
college zich daar beperkt heeft tot „partijpolitieke".
Slaan trouwens de woorden „of feitelijk verricht" er
gens op? Is het niet voldoende om hier te stellen
„voornamelijk politieke, godsdienstige of levensbe
schouwelijke vorming wordt beoogd"? Vorming kan
men toch eigenlijk niet feitelijk verrichten?
222