ken en dergelijke betreft heb je natuurlijk te maken met de bestemmingsplanvoorschriften. Bijvoorbeeld wat Overhees II en Egghermonde betreft is de situatie ten aanzien van dergelijke bouwsels wat moeilijker dan elders. Daarom hebben wij op de laatste hoorzit tingen die wij daar hebben gehouden, ook deze zaak eens aan de bewonerscommissies voorgelegd, waarbij wij hun hebben gevraagd naar hun mening over de mogelijkheden. Men mag vrij bouwen een hokje uit het zicht met een oppervlakte van 6 m2 en een hoog te van 1.50 meter. Daar heeft men niet zo veel aan, want daar kunnen niet zo veel kippen of duiven in. Maar ook dergelijke hokjes zijn in deze wijken eigen lijk praktisch onmogelijk, omdat alle wandelpaden die er tussen de woningen door en achter de woningen lopen, openbaar zijn, zodat men er nergens een plekje heeft waar men wat weg kan stoppen, Wij hebben dat met de bewoners eerlijk en open besproken. De be woners van Overhees en Egghermonde zouden daar op vóór 1 februari a.s. reageren. Als één het mag in zo'n wijk, dan mag eigenlijk iedereen het. Men stelle zich eens voor wat voor een situatie er dan zou kun nen ontstaan ten aanzien van de doorkijkjes etc., waarbij ook zij te bedenken dat het kan voorkomen, dat de één een keurig hok bouwt en de ander ergens een oud lelijk geval op de kop tikt. De VOORZITTER: Dames en heren! In de nota van aanbieding staat inderdaad: „Het ontwikkelingsplan zal uiterlijk juni 1977 in uw raad worden behandeld. Afwijking van in onze raam- structuur vastgelegde doelstellingen tengevolge van in zichten van hogere overheden zal alleen kunnen ge schieden indien deze inzichten duidelijk worden ge motiveerd en de redelijkheid van de argumenten kan worden ingezien." Ik begrijp best dat de heer Goote dit heeft gelezen zoals hij het heeft gelezen. Aan de andere kant moet ik zeggen dat wij deze twee zinnen niet als één alinea, doch als twee alinea's, betrekking hebbende op twee verschillende zaken, hebben bedoeld. Dit is in de no ta van aanbieding niet tot uitdrukking gekomen, door dat wij hierin geen inspringingen maken. In het ont wikkelingsplan zitten uiteraard dezelfde doelstellingen als in de raamstructuur. Want het ontwikkelingsplan is een uitwerking van de doelstellingen in de raam structuur. Wij hebben bedoeld te zeggen: De doelstel lingen zowel in de raamstructuur als in het ontwikke lingsplan staan voor ons vast en wanneer naar aanlei ding van besluiten van hogere overheden daarvan moet worden afgeweken, dan zal ons dat goed gemo tiveerd duidelijk gemaakt moeten worden. Dit be treft ook hetgeen de heer Lange opmerkte toen hij het woord „autonomie" gebruikte en de vraag van de heer Van Poppelen wat wij kunnen doen als de hoge re overheid ons 3000 woningen in de maag wil split sen. De wet op de ruimtelijke ordening is zo opgezet, dat uiteindelijk bestemmingsplannen worden vastge steld door de gemeenteraad, zodat de concrete taak volgens de wet bij de gemeente ligt en ik meen dan ook dat je je als gemeente zeer lang zou kunnen ver zetten tegen plannen van de hogere overheid. Alleen wanneer men planologische kernbeslissingen gaat ne men, kan er uiteindelijk een aanwijzing volgen. Dat zou dus ook het geval kunnen zijn wanneer de verste- delijkingsnota nadat ze zal zijn vastgesteld als een planologische kernbeslissing wordt aangemerkt. Maar het is niet zo dat je dan van vandaag op morgen kunt zeggen: Hier komen 3000 tot 6000 woningen aan. De gemeente heeft dan nl. toch wel mogelijkheden om daar lange tijd tegenin te gaan. Maar als het uit eindelijk inderdaad om een planologische kernbeslis sing gaat, zal naar ik dacht uiteindelijk de rijksover heid het kunnen winnen. Ik geloof niet dat ik het op dit moment concreter kan formuleren. Want uitein delijk kan de hogere overheid ons wat opleggen. Maar ik dacht dat dat eigenlijk tegen de sfeer is van het concrete beslissingsrecht volgens de wet op de ruimtelijke ordening. Wij zullen echter moeten af wachten wat daar in de praktijk uiteindelijk van te recht kan komen. Want dat is ons tot nu toe niet he lemaal aangezegd. De heer DE WILDE: Ik ben het wel met u eens, me vrouw de voorzitter, Maar het bezwaar dat ik een beetje begin te krijgen is, dat wij hier steeds veron- derstellenderwijze praten De VOORZITTER: Ja, dat is zo. De heer DE WILDE: en dat wij alvast voordat de bui over ons heen komt beginnen de zaken op te los sen. Ik vind het een verzwakking van je onderhande lingspositie als je zegt: Als de verstedelijkingsnota van kracht wordt, dan moet mogelijk Zeldert volge bouwd worden, maar dan kunnen wij beter het Soes- terveen bebouwen. Je moet beginnen met heel dui delijk zelf te zeggen: Wij wensen het minimum model. En als hogere overheden dan onverhoopt te gelegener tijd met andere beslissingen komen, dan zullen wij ons daartegen verzetten. Pas als hogere overheden gelijk krijgen, komt aan de orde hoe wij de zaken zullen oplossen. De heer VAN POPPELEN: Misschien mag ik wat scherper stellen wat ik heb bedoeld, mevrouw de voorzitter. Men kan ons op een gegeven moment van boven af iets opleggen. Nu moet de Tweede Kamer zich nog uitspreken over de verstedelijkingsnota. Wanneer wij als gemeenteraad van Soest het niet eens zijn met iets dat in de verstedelijkingsnota staat, dan moeten wij vooral op dit moment onze bezwaren in Den Haag kenbaar maken. Want ik ben het er met de heer De Wilde over eens, dat Soest anders straks in eens zal horen: Boem, daar lig je en je hebt niets meer te vertellen. De VOORZITTER: Wij hebben onze bezwaren tegen de verstedelijkingsnota kenbaar gemaakt. De discussie die wij daarna gevoerd hebben, is tot stand gekomen door de alarmerende (naar mijn gevoel niet juiste) be richten die ons bereikten ten aanzien van wat Amers foort mogelijkerwijze zou willen. Ik ben het eigenlijk wel eens met de opvatting dat je je positie verzwakt door te zeggen: Als dit zou gebeuren, dan nog liever dat. De heer VAN POPPELEN: Ja. De VOORZITTER: Dat houden wij dan in het achter hoofd. Maar wij hebben onze bezwaren tegen de ver stedelijkingsnota via een motie in Den Haag kenbaar gemaakt, nog voordat Baarn het had gedaan. Men weet in Den Haag wat wij willen. Daarna zijn wij een beetje angstig geworden door berichten die ons be reikten ten aanzien van een naburige gemeente. Van daar mijn opmerking over Zeldert en het Soester- veen. Maar met het oog op de mogelijkheid dat er door die opmerking van mij onduidelijkheid zou kunnen komen in die zin, dat men zegt dat Soest het niet zo lelijk inziet, trek ik haar bij dezen voor hon derd procent in.

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1976 | | pagina 314