59
Nr. 4 Soest, 14 april 1976
NOTULEN
van het verhandelde in de openbare vergadering van de raad
der gemeente Soest op woensdag 14 april 1976 te 19-30
uur.
VOORZITTER de burgemeester, mevrouw mr. J.M.
Corver-van Haaften.
SECRETARIS de heer H. Borreman.
Tegenwoordig de leden: G.M.J. van Aalst, mevrouw G.G.A.
Alting-Ambrosius, W.A. Blaauw, J.J. van den Brakel, J.J. Eb-
bers, mevrouw J.W.D.P. van Gelder-Cornelissen, H.J. Goote,
mevrouw J. Greefhorst-Van Overdam, J.W. Hilhorst, D.
Hoekstra, mevrouw E. Korthuis-Elion, P.C. Lange, R.A. van
Logtenstein, G.H. Oldenboom, mevrouw P.J. Oranje-En-
tink, G.A.W.G.A. Plomp, J.R. van Poppelen, A.H.F. Smit,
G. Stam, mevrouw M.F. van Stiphout-Croonenberg, P.L.J.M.
Storimans, C. Verheus, J. Visser en K. de Wilde.
Afwezig met kennisgeving is het lid: M.A, van Ee.
De VOORZITTER opent de vergadering en stelt voor met
gebed te beginnen. Hierna vindt voorlezing van het gebed
door de voorzitter plaats.
Vervolgens deelt zij mede dat bericht van verhindering is in
gekomen van de heer Van Ee.
Hierna spreekt zij als volgt:
Dames en heren! Een bijzonder woord van welkom wil ik
richten tot de leerlingen van de Ingenhofschool die, on
danks het feit dat zij vakantie hebben, vandaag eerst het ge
meentehuis hebben bezocht en nu in deze vergadering aan
wezig zijn. Wij zullen deze aanwezigheid belonen. Er is nl.
een agendapunt dat speciaal op de Ingenhofschool betrek
king heeft. Ik stel de raad voor - dit om er zeker van te zijn
dat de leerlingen van de Ingenhofschool de behandeling van
dat agendapunt niet zullen missen - om na het vragenhalf-
uurtje eerst te behandelen punt 12 van de agenda, dat op de
Ingenhofschool betrekking heeft.
Daartoe wordt zonder hoofdelijke stemming besloten,
64 Notulen van de raadsvergadering d.d. 18 maart 1976.
Op voorstel van de heer De Wilde wordt op bladzijde
38, in de eerste regel van de rechterkolom, „artikel
19" vervangen door:
artikel 49.
De notulen worden, met inachtneming van de aange
brachte wijziging, zonder hoofdelijke stemming vast
gesteld.
65 Ingekomen stukken.
a. Schrijven van het Israël Comité Nederland inzake
het verstrekken van gegevens uit het bevolkingsregis
ter, met voorstel dit comité te berichten dat door bur
gemeester en wethouders op 29 juli 1975 naar aanlei
ding van de door de minister van binnenlandse zaken
terzake gegeven richtlijnen besloten is afwijzend te be
schikken op verzoeken om afgifte van verklaringen
die moeten dienen om aan te tonen dat iemand „niet-
Jood" is.
Met betrekking tot dit stuk wordt besloten overeen
komstig hetgeen daaromtrent door burgemeester en
wethouders is voorgesteld.
b. Brief d.d. 8 december 1975 van het bestuur van
„De Soester Ondernemer", waarin tot uitdrukking
wordt gebracht dat er ongerustheid bestaat over het
uitblijven van beslissingen ten aanzien van het winkel-
beleid, met voorstel overeenkomstig de ter inzage ge
legde ontwerp-brief te antwoorden.
De heer STAM: Mevrouw de voorzitter! „De Soester
Ondernemer" vraagt om een onderhoud. Heeft dat
reeds plaats gevonden?
De VOORZITTER: Dat onderhoud heeft plaats ge
vonden.
De heer STAM: Ik neem dan aan dat de nu ter tafel
liggende concept-brief bij dat onderhoud aansluit.
De VOORZITTER: Inderdaad.
De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Ik
meen - dat betreft overigens slechts een kleinigheid -
dat de brief van „De Soester Ondernemer" aan bur
gemeester en wethouders was gericht. Het is de vraag
of „De Soester Ondernemer" bedoeld heeft dat zijn
brief aan de raad werd gestuurd.
Het onderwerp van de brief betreft mijns inziens on
geveer hetzelfde als hetgeen wij in de vorige raads
vergadering hebben besproken naar aanleiding van de
kwestie van het al dan niet inwilligen van de aanvraag
van de heer Wijnands. Het is jammer dat de onderha
vige brief niet in de vorige vergadering aan de orde is
gesteld. Dan hadden wij haar tegelijk kunnen behan
delen met de brief aan de heer Wijnands.
Ik wil thans niet de discussie van de vorige keer gaan
herhalen, Onze fractie heeft echter bezwaar tegen de
inhoud van de concept-brief, op grond van de in de
vorige raadsvergadering door mij aangevoerde redenen.
In dit verband wil ik de raad in overweging geven de
pagina's 33, 46 en 51 van de toelichting op het ont-
werp-streekplan Utrecht-Oost te lezen. Daarbij gaat
het weliswaar om agrariërs, maar daarbij kan men
een heel sterke vergelijking trekken met hetgeen in
Soest aan de hand is. Het gaat daar nl. om de vraag of
een gemeentebestuur bij het opleggen van beperkin
gen wel een schadeloosstelling in het vooruitzicht kan
stellen als ten gevolge van deze beperkingen onevenre
dige schade voor burgers ontstaat. Op bladzijde 51
van bedoelde toelichting stellen gedeputeerde staten
zich op het standpunt, dat wanneer een gemeentebe
stuur geen schadeloosstelling op grond van artikel 49
van de wet op de ruimtelijke ordening in het vooruit
zicht kan stellen, gedeputeerde staten in een geval
van beroep zeer waarschijnlijk de zijde zullen kiezen
van de belanghebbende. Ik hoop dat in een dergelijk
geval eens een bezwaarschrift wordt ingediend, waar
in wordt gerefereerd aan hetgeen gedeputeerde staten
hebben gesteld. Dan ontstaat er jurisprudentie over
deze zaak. Dan leven wij niet in veronderstellingen,
maar komt de hoogste administratieve rechter (de
Kroon) tot een uitspraak.
De toelichting op het streekplan heeft onze fractie
gesterkt in haar standpunt, dat het niet juist is een
verbinding te leggen tussen de vestiging van een even
tueel nieuw winkelcentrum - dat wij overigens op
eigen merites zullen blijven beoordelen - en het af
remmen van ontwikkelingen in gevallen waarin dit
niet beslist noodzakelijk is. De inhoud van de door u
opgestelde concept-brief kunnen wij daarom niet
voor onze rekening nemen.
Wanneer er in het kader van het ontwikkelingsplan
een nieuw winkelcentrum komt, dan hoop ik dat ook
aandacht wordt besteed aan de wijze van realisering
van dat centrum. Ik denk met name aan de samenwer
king tussen de georganiseerde middenstand in Soest
en het gemeentebestuur terzake van de uitgifte van
grond en terzake van voorkeursrecht voor mensen die
de laatste jaren in hun mogelijkheden zijn beknot.
Daarbij zal er tevens voor dienen te worden gezorgd,