De heer DE WILDE: Ik wil uw excuus best aanvaar
den, mijnheer de voorzitter. Maar ik vind het niet
geslaagd. Want wij worden als raad geconfronteerd
met een beroepschrift en het is duidelijk, dat deze
zaak met het beroepschrift zeer te maken heeft. Ik
vind dat het college het vonnis onmiddellijk na bin
nenkomst bij de gemeente ook had moeten toesturen
aan de raadsleden, opdat zij zich hadden kunnen pre
pareren.
Op pagina 3 van het vonnis staat:
„Overwegende dat nu voorts als eveneens onweer
sproken vaststaat dat de bouw nog niet een zodanig
stadium heeft bereikt dat niet door wijziging van het
bouwplan de strijdigheid met de aangehaalde bepa
lingen welke dreigt te ontstaan, - welke strijdigheid
niet wordt gedekt door gemeentelijke goedkeuring
overeenkomstig de ter plaatse geldende voorschrif
ten".
Het gaat mij nu met name om de aangehaalde woor
den die na het aandachtstreepje staan. De president
van de arrondissementsrechtbank betrekt de stelling,
dat hij niets heeft te maken met de redenatie die in
het stuk van de commissie voor de beroepschriften en
in het ontwerp-besluit staat. Hij wijst hiermede op
het feit dat een gemeentelijke goedkeuring niet uit
sluit, dat er schade van civielrechtelijke aard kan ont
staan. Ik kan het best begrijpen dat het voor ons niet
zo eenvoudig is om daarop een antwoord te geven. Ik
maak mijn opmerkingen van vanavond dan ook niet
vanuit de veronderstelling dat wij er vanavond uit
zullen komen. Maar het blijft natuurlijk wel een
boeiende vraag of je je bij het verlenen van een bouw
vergunning inderdaad louter en alleen op het stand
punt van de voorschriften van het bestemmingsplan
kunt stellen - zoals burgemeester en wethouders heb
ben gedaan door het standpunt in te nemen, dat zij
een bouwvergunning moeten afgeven wanneer de
voorschriften van het bestemmingsplan het hun niet
mogelijk maken de vergunning te weigeren - dan wel
burgemeester en wethouders zich wel degelijk moe
ten bezighouden met de vraag of je niet bezig bent
schade aan derden te berokkenen wanneer je een
bouwvergunning verleent. Op grond van het zoeven
aangehaalde vonnis meen ik dat burgemeester en wet
houders dit laatste inderdaad moeten doen.
Ik denk dat de relatie tussen het gemeentebestuur en
de burgers ook met zich medebrengt dat je een zo
formeel standpunt als de commissie voor de beroep
schriften heeft ingenomen, voortaan niet moet inne
men, maar dat je ook als je vaststelt dat iemand niet-
ontvankelijk is in zijn bezwaren, je toch moet ver
diepen in de aard van de bezwaren. Het had best
kunnen zijn dat als de commissie voor de beroepschrif
ten zich had verdiept in de aard van de bezwaren, men
was gekomen tot een soortgelijke oplossing als die
welke nu door de president van de arrondissements
rechtbank is bepaald ter tegemoetkoming aan de be
zwaren.
Ik maak deze opmerkingen omdat, ook al zouden wij
er vanavond misschien niet uitkomen, ik er in ieder
geval voor ben dat wij, misschien aan de hand van
wat verdere juridische doordenking van dit hele pro
bleem, toch nagaan hoe wij op een wat meer bevre
digende en althans naar mijn gevoel wat rechtvaardi
ger manier ook ten opzichte van de burgers uit deze
problematiek kunnen komen. Ik ga mij expres niet
verdiepen in de aard van de bezwaren die naar voren
zijn gebracht. Het gaat mij nu even om de bestuur
lijk-juridische kant van de zaak.
De heer VAN POPPELEN: Mijnheer de voorzitter!
In het voorstel staat:
„Door de raadsman van mevrouw Loeven werd er
kend dat er in dit geval geen recht van beroep voor
derden is. Desondanks verklaarde hij het beroep
schrift te willen handhaven, in de hoop dat u zou
ingaan op de eigenlijke vraag, of de gemeente bij het
verlenen van een bouwvergunning geen rekening
moet houden met bijvoorbeeld belemmeringen van
civiel-rechtelijke aard".
Ik ben er blij mee dat ook de heer De Wilde hierop
vanavond nader is ingegaan. Enkele maanden geleden
heb ik mij tot en met verzet toen er een bouwvergun
ning was verleend aan de Paulus Potterlaan. Ik heb
er toen duidelijk op gewezen dat als men probeert
door de mazen van de wet heen te kruipen, de bur
gers onvoldoende beschermd zijn wanneer een buur
man gaat bouwen. Hoewel er in het onderhavige ge
val juist is gehandeld en de bouwvergunning conform
het bestemmingsplan is verstrekt, vraag ik mij toch af
of het niet mogelijk is, dat de gemeentelijke bouw
verordening wordt aangepast in dier voege, dat wan
neer een der bewoners van een dubbel huis een be
hoorlijke uitbouw wil realiseren, hij eerst schrifte
lijke toestemming van zijn buurman moet verkrijgen.
Als zo'n aanpassing mogelijk is, wil ik voorstellen dat
ze inderdaad plaats vindt. Er kan wel worden gezegd,
dat men civielrechtelijk stappen kan ondernemen te
gen een uitbouw waartegen men bezwaren heeft en
dat wij er dan als gemeente van af zijn, maar dat leidt
alleen maar tot veel burenruzies en daar schieten wij
niets mee op. Ik geloof dat de gehele zaak in feite op
gelost zou kunnen worden wanneer men van gemeen
tewege aan de aanvragers van bepaalde bouwvergun
ningen de eis zou kunnen stellen, dat zij een schrifte
lijke toestemming van hun buurman moeten over
leggen. De heer Knoppers heeft het kort geding nu
gewonnen ook op basis van het burenrecht. Wij krij
gen binnenkort te maken met twee gevallen als het
onderhavige geval. In een volgende raadsvergadering
komt aan de orde een zaak betreffende de Korte
Brinkweg, waar conform het bestemmingsplan muren
hoog opgetrokken zijn. Degene die daartegen be
zwaar heeft, kan zelf een civielrechtelijke procedure
aangaan. Maar het is nooit prettig wanneer je dat als
buurman moet doen, want dan ontstaat er een blij
vende ruzie tussen de buren. Dat kan duidelijk wor
den voorkomen.
Een soortgelijk geval is bezig aan de Vondellaan, waar
twee buren helemaal tegenover elkaar staan. Er is
terzake van gemeentewege in overeenstemming met
het bestemmingsplan een bouwvergunning verstrekt.
Men heeft aan de Vondellaan ontzettend haastig ge
werkt, want men dacht wel dat er iets niet helemaal
in orde was. Men heeft daar in één dag een hele
muur opgetrokken.
De heer VAN LOGTENSTEIN: Mijnheer de voorzit
ter! Wij hebben het beleid van burgemeester en wet
houders getoetst aan het beroepschrift. Bij de be
staande voorschriften is het verlenen van een bouw
vergunning door burgemeester en wethouders volko
men terecht geschied. Wij hebben de taak verricht
die moest worden verricht.
De andere beschouwing, die zuiver ligt op het vlak
van het interburgerlijke contact dat wordt geregeld
door het Burgerlijk Wetboek, is wel in de beschou
wingen betrokken, maar betreft een geheel andere
wetgeving, die wij niet hierop van toepassing konden
laten zijn.
81