Wethouder HOEKSTRA: Mijnheer de voorzitter! Erg eenvoudig ligt de zaak natuurlijk niet. De Wo ningwet zegt dat een vergunning alleen mag en moet worden geweigerd als het bouwplan in strijd is met de bouwverordening of met het bestemmingsplan. Een andere weigeringsgrond hebben wij niet en zo handelen wij dus op dit moment. Wij toetsen de hele zaak aan de bouwverordening en het bestemmings plan. Als een aanvraag om een bouwvergunning in overeenstemming is met de bouwverordening en het bestemmingsplan, moeten wij de vergunning afgeven. Nu komt naar voren dat er ook een bepaald buren recht is. Daaraan toetsen wij de bouwplannen tot nu toe niet. Men stelle zich eens voor welke situatie er zou ont staan als het college wanneer het een bouwvergun ning wil afgeven die het volgens de bouwverordening en het bestemmingsplan zou mogen afgeven, daar voor toestemming aan de buren zou moeten vragen en de buren neen zouden zeggen, bijvoorbeeld omdat bij realisering van het plan waarvoor de vergunning wordt gevraagd, er minder zon in hun tuin komt of hun uitzicht wat minder wordt. Er zou een heel sub jectieve norm in het geheel komen als de buren erover zouden moeten beslissen of er al dan niet mag wor den gebouwd. Er is natuurlijk een bepaald burenrecht en op basis daarvan heeft de heer Knoppers het kort geding gewonnen. Maar als al onze bouwplannen ook aan het burenrecht zouden moeten worden getoetst, zouden wij waarschijnlijk heel wat meer mensen in het gemeentelijke apparaat moeten hebben. En het is voor mij de vraag of het onze taak zou zijn om aan vragen om een bouwvergunning aan het Burgerlijk Wetboek te toetsen. De heer DE WILDE: Mijnheer de voorzitter! Ik be grijp best dat het geen simpele zaak is. Het lijkt mij verstandig dat wij constateren, dat deze conflicten er liggen, dat wij niet vanavond gaan proberen om ze op te lossen, maar dat het college de zaken nog eens gaat bestuderen, ook wat de procesgang betreft die in het onderhavige geval heeft plaats gehad. Ik zou mij best kunnen voorstellen dat het college zich wendt tot de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Daar heb je de experts op deze terreinen en het zou mij zeer verbazen als er geen jurisprudentie op dit gebied zou zijn. Dergelijke toestanden zijn natuurlijk wel vaker voorgekomen. Ik zou mij ook kunnen voorstel len dat het college zich wendt tot een vereniging voor bestuursrecht. Het lijkt mij juist dat terzake de in stanties worden ingeschakeld waarbij wij zijn aange sloten, waaraan wij contributie betalen en die ons ten dienste staan bij onze bestuurlijke arbeid. Ik zou in die instanties de problemen voorleggen met de vraag of men ook elders zulke problemen heeft. Ik maak mij er wel zorgen over. Ik voel nl. wel aan, dat het eigenlijk beroerd is wanneer je als gemeente bestuur op basis van objectieve rechtsregels mensen iets wilt toekennen, maar tegelijkertijd door die toe kenning in beginsel medewerkt aan het scheppen van conflicten tussen mensen ten aanzien van wie vervol gens door een ander, nl. de burgerlijke rechter, die daar inderdaad toe geroepen is, een uitspraak moet worden gedaan. Je bent liever niet degene die door jouw beleid de mensen dwingt om hun recht te zoe ken bij de burgerlijke rechter. Je zou moeten probe ren een zodanig beleid te voeren dat burgers althans in beginsel niet vanwege overheidshandelen worden ge dwongen om zich tot de burgerlijke rechter te wen den om dat overheidshandelen geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken. In dit geval is het laatste wel ge beurd. De overheid heeft - rechtens volkomen goed - gehandeld, heeft iets toegekend aan iemand, maar de gene die daar schade van ondervindt, moet proberen de schade te ontkomen door zich, aangezien hij zich niet kan wenden tot de overheid die de rechtsdaad heeft gesteld, te wenden tot de rechter met het ver zoek om langs de wegen van het civiele recht een deel van de overheidshandeling ongedaan te maken. Ik kan mij best voorstellen dat wij dergelijke dingen niet in een handomdraai kunnen veranderen. Maar ik zou wel willen voorstellen dat het college zich erme de bezighoudt en dat ze nog eens in een commissie, in de raad of in een andere instantie worden bekeken nadat wij voldoende gegevens hebben, ook uit het land, om er nog eens over te spreken. Aan de zaak zelf doen wij nu toch niets. Ik neem tenminste aan dat de heer Tieland zich nu zal moeten houden aan de uitspraak van de rechter, tenzij hij in beroep gaat. De heer BLAAUW: Mijnheer de voorzitter! Als het zo wordt dat je buren kunnen bepalen of je al dan niet een bouwvergunning krijgt, moetje goed met je buren kunnen opschieten, anders krijg je de vergun ning nooit. Dat lijkt mij dan ook een verkeerde weg. En op dat moment ligt het weer net zo als in het on derhavige geval, want dan kan iemand die geen bouw vergunning krijgt doordat zijn buren er niet mee in stemmen, naar de rechter gaan. Misschien moet de rechter dan de bouwvergunning afgeven. Ik geloof niet dat het probleem dat wij nu zijn tegen gekomen, een nieuw probleem is. Het is in meer ge meenten bekend. Misschien is het nu voor de eerste keer in Soest voorgekomen. De bescherming ligt er, dat de rechter een uitspraak kan doen, zowel bij de huidige gang van zaken als bij de door de heer Van Poppelen voorgestane gang van zaken. De heer VAN POPPELEN: Mijnheer de voorzitter! Hetgeen de heer Blaauw heeft gezegd is juist. Er kun nen inderdaad andere problemen ontstaan. In dit geval is er conform het bestemmingsplan een bouwvergunning afgegeven en de tegenpartij is op ba sis van het burenrecht naar de rechter gegaan, die ten slotte een uitspraak heeft gedaan. Aldus wordt men op kosten gejaagd. Als buren elkaar niet verstaan, weetje, hoe je het ook wendt of keert, bij voorbaat dat de ene partij naar de rechter gaat, hetgeen dan tot gevolg kan hebben dat iemand datgene wat hij op grond van een door de gemeente afgegeven vergun ning mocht bouwen, moet afbreken en bovendien de aan bijvoorbeeld een kort geding verbonden kosten moet betalen. Ik wil toch graag dat het college en de juridische com missie eens bekijken in hoeverre een aanpassing van de bouwverordening in de door mij bedoelde zin mo gelijk is. De heer DE WILDE: Ik wil hieraan graag een vraag toevoegen, mijnheer de voorzitter. Wanneer er met betrekking tot het afgeven van een bouwvergunning van een conflictsituatie sprake is en het niet op de weg van een commissie voor de beroepschriften ligt om zich daarmede bezig te houden, zou het college zich dan niet moeten afvragen of het verlenen van de vergunning schade in civielrechtelijke zin met zich zou kunnen medebrengen en, zo ja, of de vergunning zou moeten worden gewijzigd? 82

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1976 | | pagina 83