Nr. 8
Soest, 2 juni 1977
NOTULEN
van het verhandelde in de openbare vergadering van de raad
der gemeente Soest op donderdag 2 juni 1977 te 19.30
uur.
VOORZITTER de burgemeester, mevrouw mr. J.M.
Corver-van Haaften.
SECRETARIS de heer J.L. van Dommelen, loco-secre
taris.
Tegenwoordig de leden: G.M.J. van Aalst, mevrouw G.G.A.
Alting-Ambrosius, W.A. Blaauw, J.J. van den Brakel, J.J.
Ebbers, M.A. van Ee, mevrouw J.W.D.P. van Gelder-Corne-
lissen, H.J. Goote, mevrouw J. Greefhorst-Van Overdam,
J.W. Hilhorst, D. Hoekstra, mevrouw E. Korthuis-Elion,
P.C. Lange, R.A. van Logtenstein, J.L. Menne, G.H. Olden-
boom, mevrouw P.J. Oranje-Entink, G.A.W.G.A. Plomp,
J.R. van Poppelen, G. Stam, mevrouw M.F. van Stiphout-
Croonenberg, P.L.J.M. Storimans, C. Verheus, J. Visser en
K. de Wilde.
De VOORZITTER opent de vergadering en stelt voor met
gebed te beginnen. Hierna vindt voorlezing van het gebed
door de voorzitter plaats.
Behandeling van het concept-ontwikkelingsplan Soest
1977.
Aan de orde zijn de algemene beschouwingen.
De heer LANGE: Mevrouw de voorzitter! Het concept
ontwikkelingsplan Soest - inclusief Soesterberg - beoogt
om in grove lijnen de ontwikkelingen in onze gemeente aan
te geven gedurende de periode tussen 1976 en 1990. 1977
is al voor de helft in de geschiedenis vastgelegd en de reste
rende dertien jaren beloven turbulente jaren te worden,
met veel verandering en onzekerheid voor wat betreft de
ontwikkeling van onze nationale en Europese economie.
Het college zegt dan ook terecht in de „aanbieding" dat
slechts voor de eerste vijfjaren behoeften, capaciteit en
economische uitvoerbaarheid vrij concreet kunnen worden
aangegeven. Het college stelt ook dat, als het ontwikkelings
plan wordt aangenomen, dit slechts voor de komende vijf
jaren als grondslag voor onze besluitvorming en als uitgangs
punt voor onze doelstellingen mag worden beschouwd.
Het plan komt in de plaats van de structuurnota 1967, met
eenzelfde doel, maar een andere opzet. Geen van beide zijn
structuurplannen in de zin van artikel 7 van de wet op de
ruimtelijke ordening. Er zijn verschillen. Een structuurplan
is een gemeentelijke planologische maatregel volgens arti
kel 7 van de wet; een structuurplan is slechts een program
en bevat geen tot de burger gerichte voorschriften, maar
heeft wel rechtsgevolgen, nl. in het belang van de bescher
ming van de bestemmingsplannen in voorbereiding. Een
structuurplan moet, voordat het door de raad kan worden
vastgesteld, gedurende een maand ter visie hebben gelegen
en moet bovendien tenminste eenmaal in de tien jaren
worden herzien. De terinzagelegging van het ontwerp dient
te waarborgen dat de raad vóór de vaststelling kennis kan
nemen van bezwaren of suggesties die voor zijn beslissing
van belang kunnen zijn.
Een structuurplan wordt na de vaststelling door de raad
aan gedeputeerde staten en de inspecteur voor de ruimtelij
ke ordening medegedeeld. Hierdoor krijgt dit college de ge
legenheid eventuele opmerkingen ter kennis van het gemeen
tebestuur te brengen, waarmee bij de uitwerking in bestem
mingsplannen rekening kan worden gehouden. Een struc
tuurplan kan alleen dan tot stand komen wanneer overleg
is gepleegd tussen gemeentebesturen van naburige gemeen
ten, rijks- en provinciale planologische diensten, water
schappen, ministeries van defensie, volksgezondheid en mi
lieuhygiëne, verkeer en waterstaat enz. enz.
Door deze naar verwachting tijdrovende procedure is het
streekplan verworden tot een onhandelbaar en vaak achter
haald document.
In 1970 werd door onze fractie aangedrongen op revisie
van de inmiddels verouderde structuurnota 1967. In 1973
werd in de raad afgesproken dat er een beleidsnota zou ko
men, waarin de ontwikkelingen in Soest zouden worden
aangeduid; geen structuurplan, maar een beleidsnota die
ontwikkelingsplan heet.
De bijdrage van de bevolking bij het tot stand komen daar
van is veel groter geweest door de inspraak dan de tervi-
sielegging als mogelijkheid ooit had kunnen bieden.
Wij zien in dat de rigiditeit van een structuurplan ex arti
kel 7 van de wet op de ruimtelijke ordening een alert en dy
namisch bijsturingsbeleid van het gemeentebestuur, inge
geven door veranderingen in omstandigheden die het oor
spronkelijke beleid hebben gefundeerd, moeilijker maakt.
Kent u andere gemeenten waar een ontwikkelingsplan is
aangenomen en kent u de reacties van gedeputeerde staten
en eventueel de Kroon daarop? Acht u de kans aanwezig
dat wij van gedeputeerde staten alsnog opdracht krijgen
om een structuurplan te maken? Welke rol hebt u de in
sprekers toegedacht, indien tussentijdse correcties in het
voorgenomen beleid zoals hier vastgelegd, moeten worden
aangebracht? Wat zijn de argumenten nu en in het verle
den - 1973 aanbiedingsbrief, 1975 Zuidereng - om af te
zien van een structuurplan?
Wij vragen dit nadrukkelijk omdat wij graag horen wat
naar uw mening de verschillen en de voordelen zijn van de
procedure die wij nu volgen.
De ontwikkeling in de gemeente Soest is geen autonoom
proces, noch een proces dat door gemeentelijke bestuurs
maatregelen geheel kan worden beinvloed en gestuurd. Het
is zinloos de indruk te wekken dat wij bij het vastleggen
van onze wensen in beleidsvoornemens geen rekening be
hoeven te houden met de ontwikkelingsmogelijkheden in
de regio. Wij zijn altijd voorstanders geweest van een krach
tiger bestuur in het Samenwerkingsorgaan Eemland. Wij
zullen dus bij onze uitgangspunten, doelstellingen en be
leidsvoornemens rekening moeten houden met plannen zo
als die in de structuurstudie Eemland - en met name in de
ïnterimnota - ter discussie zijn gesteld.
Bovendien zal de structuurstudie Eemland in haar uitein
delijke versie het stempel vertonen van de streekplannen
Utrecht-oost en Veluwe en zullen de Utrechtse en Gelder
se provinciale besturen rekening moeten houden met
de strekking en inhoud van verstedelijkingsnota en andere
nota's.
Van direct belang voor Soest is de toekomst van Amers
foort. Wanneer Amersfoort, geheel conform de visie van
de gebundelde deconcentratie, het voeren van een actief
beleid tegen voortschrijdende suburbanisatie van landelijke
gemeenten, groeistad wordt, zullen 10.000woningen worden
gebouwd en zullen Baarn en Soest niet meer bestemd zijn
voor de opvang van migranten. Wij zullen deze ontwikkeling
toejuichen, maar realiseren ons wel dat Groot-Amersfoort
ook zal moeten zorgen voor werkgelegenheid en dat het
aantal regionaal gebonden woningzoekenden zal toenemen.
Wij verwachten dat voor Soest dit uitstralingseffect conse
quenties zal hebben die vooral te voelen zijn in een toena
me van het aantal oncontroleerbare vestigingen - het zoge
naamde gat van Schaefer - een toename van de druk op on
ze toch al kwetsbare recreatiegebieden en een toename van
de druk op onze wegenstructuur.
111