tie is uw beste kameraad". Er zit toch wel een groot ver schil in gewicht tussen artikelen die over de politie verschij nen en een dergelijke zinsnede uit de nota. Wat de voorlichting betreft, gaat het mij er niet om een bu reau te creëren met allemaal specialisten. Het gaat mij er wel om dat ik niet inzie hoe één man alles kan doen dat in de nota's wordt gesuggereerd. In de nota's wemelt het im mers van de voorlichting en er moet dan echt meer man kracht komen om de broodnodige voorlichting over het gehele welzijnspakket aan de burger te kunnen aanbieden. Op de inspraak bent u maar niet ingegaan en dat is mis schien ook wel verstandig, want wij krijgen dan weer een eindeloze discussie. In ieder geval loopt de inspraak nog niet helemaal in Soest. Wat de opbouwwerker betreft, blijf ik het een minimum beleid vinden wanneer in overleg met Eemland hier iemand wordt aangesteld die twee of drie dagen in de week iets in Soest moet opvangen. Ik hoop dat er nog eens overleg zal worden gepleegd met de stuurgroep welzijn over dit punt. Van de ideeën van deze werkgroep vind ik toch te weinig terug in de welzijnsnota's. Mevrouw GREEFHORST-VAN OVERDAM: Mevrouw de voorzitter! Ik zal graag horen of de wethouder van me ning is dat het goed is als de werkgroep gaat doorborduren op alle hearings en samenkomsten met verenigingen van de stuurgroep in 1976. Ik meen althans dat dit zeker een goede basis is om op door te werken. Wethouder mevrouw VAN STIPHOUT-CROONENBERG: Mevrouw de voorzitter! Over de interdisciplinaire werk groep zijn de heer Visser en ik het op zichzelf volkomen eens. Wij zijn het over één zaak niet eens, nl. dat raadsle den hiervan naar mijn mening geen deel moeten uitmaken. Ik meen dat het onjuist is om mensen die later over een plan een beslissing moeten nemen, eerst aan de discussie te laten deelnemen. Ik meen dat deze zaken gescheiden moeten worden gehouden. Bovendien zijn burgers mans genoeg om hun eigen zaken te behartigen. Ik kan mij ove rigens zeer goed voorstellen dat het voor de werkgroep de meest logische werkwijze is om wijksgewijze te opereren, maar ik heb dat ook in eerste termijn al gezegd. De heer Visser en ik zullen het waarschijnlijk nooit eens worden over de functie van de wijkopbouwwerker. Daarbij moeten wij het maar laten. Wat de opmerking van mevrouw Greefhorst betreft, wijs ik erop dat, als te zijner tijd de opdracht aan de P.U.S.W. moet worden gegeven, de raad beslist wat die opdracht zal behelzen. Het ligt voor de hand dat wij niet weer helemaal opnieuw zullen beginnen, maar dat de doelstellingennota en de inventarisatie van de stuurgroep een rol zullen spe len. Wethouder PLOMP: Mevrouw de voorzitter! Wat een even tuele subsidiemogelijkheid voor de sportzaal betreft, waar over mevrouw Alting nog heeft gesproken, kan ik zeggen dat wij natuurlijk altijd nagaan of dergelijke mogelijkhe den aanwezig zijn. Wij zullen zeker niet nalaten erop aan te dringen dat dergelijke subsidies ons bereiken. De urgentie van de sportzaal in Soesterberg is door mij in eerste termijn al duidelijk beklemtoond. Wat het gereed komen van de nota's betreft, wijs ik erop dat wij ons thans bezighouden met de welzijnsparagraaf. Wij moeten dan óók rekening houden met het welzijn van degenen die bij de voorbereiding van deze nota's zijn be trokken. Wij hopen dat de nota's op tijd klaar zullen zijn en doen in ieder geval ons best. De beschouwingen over het hoofdstuk welzijn (in de ruim ste zin) worden gesloten. Aan de orde zijn de beschouwingen over het hoofdstuk fi nanciën. De heer VAN EE: Mevrouw de voorzitter! De visie die ik zal geven op het hoofdstuk financiën als onderdeel van het concept-ontwikkelingsplan 1977, wordt ondersteund door de V. V.D.-fractie in deze gemeenteraad. Dit financiële stuk is, met al zijn pluspunten en tekortko mingen, het eerste stuk dat ter tafel komt en vormt een in tegraal onderdeel van een beleidsplan. Dit stuk gaat dus veel verder en heeft daarom veel meer betekenis voor ons dan de proeve van een investeringsnota voor de jaren 1970/ 1985 die in 1971 verscheen en die sindsdien als leidraad heeft gegolden voor onze denkbeelden na 1971. Het stuk is ook veel concreter geworden en als zodanig interpreteren en appreciëren wij het ook. Ik begrijp ter dege dat het stuk een momentopname is, een visie van dit ogenblik die aan geeft hoe het college denkt te moeten reageren als alle plan nen die in het ontwikkelingsplan naar voren worden ge bracht, uitgevoerd zouden moeten worden. Een belangrijk gegeven is dat het stuk de financiële moge lijkheden van Soest veel doorzichtiger heeft gemaakt, een presentatie en een werkwijze die wij verder moeten uitbou wen bij de behandeling van de begroting voor 1978. Uit de financiële paragraaf blijkt dat Soest financieel onafhanke lijk is en ook kan blijven - in tegenstelling tot vele andere gemeenten - en dat wij met enkele correcties een aantal zaken die wellicht scheefgegroeid zijn, recht moeten trek ken. Om maar meteen met de deur in huis te vallen, wil ik zeg gen dat wij het niet eens zijn met het voorstel van het col lege om de tekorten die zullen ontstaan in de vorm van ka- pitaalslasten bij het tot stand komen respectievelijk bij het uitvoeren van belangrijke grote projecten als een nieuw raadhuis, een nieuw politiebureau, de Centrumweg enz., ge-' deeltelijk op te vangen door de belastingen reëel met 5% per, jaar voor een aantal jaren te verhogen, voor rekening van del Soester bevolking. Als wordt gesproken over een verhoging van reëel 5%, betekent dat 5% méér dan de verhogingen die wij toch al in rekening moeten brengen met het oog op de inflatie. Die inflatie zal in de komende jaren zeker nog wel in de orde van grootte van 7% liggen en op die manier komen wij dus tot belastingverhogingen van veel meer dan 10%. Ik kan mij voorstellen dat dit geen haalbare kaart is bij een verschralende beurs van de burgers. Ik wil daarom graag enkele voorstellen als alternatief voor het collegevoorstel voorleggen, waarbij ik opmerk dat ik wel voorstander ben van een kleine reële belastingverho ging, maar dan om een geheel andere reden, nl. als een spaarpot voor een ander doel. Hierop kom ik overigens nog terug. Het eerste voorstel betreft een verhoging van de bijdrage ten behoeve van de reserves stadsuitleg en investeringsplan. Toen vele jaren geleden het college van burgemeester en wethou ders in samenwerking met de raad besloot om Soest groter te laten worden, had een dergelijke beslissing natuurlijk ver gaande consequenties. Immers, groeien van een langgerekte bebouwing naar een eivormig dorp met ongeveer 45.000 inwoners betekent wel wat. Een aantal zaken zijn toen ech ter onderschat, nl. de bovenwijkse voorzieningen en behoef ten, zoals de bouw van een nieuw raadhuis (daarvoor is nu door het college f. 13 miljoen opgevoerd), het bijbehoren de multifunctionele cultureel centrum ad f. 5 miljoen, het politiebureau ad f. 6,75 miljoen, een hoofdverkeersader, de bijbehorende oversteekplaatsen die beveiligd zijn, het hoc- keycomplex, enz. Dit alles bijeen genomen komt men op ruim f. 38,5 miljoen. Daartegenover staan nu een reserve stadsuitleg en een reserve investeringsplan van nog geen f. 6,5 miljoen. Er is dus een gat van f. 32 miljoen. 154

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1977 | | pagina 149