ben ik blij dat hij het voorstel van de 5% belastingverho ging wel wil overnemen, zonder direct te zeggen dat wij ook onmiddellijk tot het uiterste bij de belastingheffing moe ten gaan. Dit hebben wij in het verleden ook nooit willen doen; wij hebben aanpassingen steeds langs de weg der ge leidelijkheid doorgevoerd. De heer Visser kan ik zeggen dat wij nog niet alles hebben aangekocht. Het bedrag van f. 250,- per vierkante meter is gebaseerd op een eerste voorlopige verkenning van de ex ploitatie-opzet. Ik neem aan dat de exploitatie-opzet bin nen niet al te lange tijd in de commissie voor financiën kan worden behandeld en de heer Visser kan dan een exact in zicht krijgen op dit punt. Wethouder mevrouw VAN STIPHOUT-CROONENBERG: Mevrouw de voorzitter! De heer Menne heeft gevraagd of de multifunctionele ruimte in het centrum nog wel nodig is. Ik wijs erop dat men zich deze ruimte niet al te groot moet voorstellen en dat men voorts het verschil met het wijkdienstencentrum goed in het oog moet houden. Als eerste uitgangspunt is immers gekozen dat de raadzaal in het nieuwe gemeentehuis méér zou moeten zijn dan alleen raadzaal. Deze zaal zal ook geschikt moeten zijn voor gro tere muziek- en toneelvoorstellingen, waarbij wij denken aan een aantal plaatsen van ongeveer 500. Daarbij moeten dan natuurlijk ook nog enkele ruimten komen voor de no dige voorzieningen. Zo denk ik aan het beroep van de heer Visser bij het plan Zuidereng om er in ieder geval voor te zorgen dat er ruimte is om permanent een vleugel op te stellen. Daarnaast hebben wij nog niet aan verdere multifunctionele ruimten gedacht. Immers, de fasen zijn zo ruim genomen dat wij eerst moeten nagaan of dit voldoende zal zijn. Het wijkdienstencentrum valt op zichzelf in verhouding duurder uit, omdat elke kleine ruimte haar eigen specifieke eisen stelt. Aan die eisen moet ook worden voldaan als men subsidie wil krijgen van de rijksoverheid. Dat ligt heel anders bij een grote multifunctionele ruimte, met enkele kleinere voorzieningen, zoals toiletten, ruimte om koffie te zetten enz. Uit de beschouwingen die de verschillende fracties hebben gehouden is trouwens ook steeds de be hoefte aan grote zaalruimte benadrukt. Overigens kan ik de heer Menne, mede namens mijn collega voor sportzaken, toezeggen dat bij de subsidieverordening voor cultuur die in september/oktober zal verschijnen, tege lijkertijd een overzicht van de sportsubsidies zal worden ge voegd. De heer Visser heeft ook nog gesproken over een opmer king op blz. 216 inzake de staat van het St. Josephgebouw. In de cultuurnota zal een voorstel worden gedaan om - over een aantal jaren uitgesmeerd - dit gebouw op te knappen. In de financiële paragraaf gaat het steeds om de 19% van de diepte-investeringen. De heer VAN EE: Mevrouw de voorzitter! In tweede ter mijn benadruk ik nog eens dat de fractie van de V.V.D. niet akkoord gaat met de reële belastingverhogingen van 5%. Wij kunnen ons wel verenigen met een kleine reële verhoging van maximaal 2%. Wij menen dat eerst andere bronnen moeten worden aangeboord, zoals de door mij genoemde gronden, voordat wij ons structureel willen vastleggen op reële belastingverhogingen van 5%. De heer MENNE: Mevrouw de voorzitter! In de door mij genoemde nota van de gemeente Bussum wordt een aantal criteria gehanteerd die zijn bedoeld om een zuivere vergelij king te krijgen tussen de verschillende soorten subsidiebe stemmingen. Heb ik goed begrepen dat deze nota bij de na dere beschouwingen wordt betrokken? Wethouder mevrouw VAN STIPHOUT-CROONENBERG: Daar is geen enkel probleem mee. De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! De vraag waar het om draait is of hetgeen in het ontwikkelingsplan staat, financieel haalbaar is. Namens mijn fractie heb ik ge zegd aan de nu voorgelegde opzet steun te willen betuigen. In tweede termijn wil ik echter nog wel enkele andere pun ten aansnijden. Er wordt enigszins gesteld dat het maar beroerd is dat wij niet meer groeien, omdat wij daardoor zoveel inkomsten missen. Immers, de financiële verhouding tussen rijk en gemeenten wordt onder meer beheerst door het aantal in woners. Dit verschijnsel van een gemeente die niet meer groeit of niet meer groeit in de mate zoals men dat vroe ger verwachtte, zal zich in zeer veel gemeenten in Neder land voordoen. Is er al sprake van een bepaalde beleidsont wikkeling op dit punt door het rijk? In welke zin zal er wor den gesleuteld aan de normen van de financiële verhouding tussen rijk en gemeenten, opdat de gemeenten die groeien, niet meer vanzelf in het voordeel zijn? In allerlei opzich ten is dit een punt dat aandacht verdient, mede in verband met de bezetting van het secretarie-apparaat, de salarissen van de ambtelijke medewerkers, enz. Gemeenten die zich werkelijk inspannen om niet meer te groeien - dat is zeker een inspanning op zichzelf - dienen daarvan niet vervol gens de financiële nadelen te ondervinden. Deze zaak behoeft, wat mij betreft, nu niet uitvoerig te worden behandeld; dat kan ook later eens gebeuren. Met alle respect wil ik voorts zeggen - ik heb zeker ge poogd, naar het betoog van de heer Van Ee te luisteren - dat de bijdrage van de kant van de V.V.D.-fractie mij toch geen genoegdoening geeft. Het is duidelijk dat een belas tingverhoging van 5% per jaar niet populair is; men steekt zijn nek ver uit (ik heb dat zoëven gedaan) door ermede akkoord te gaan als alle andere middelen zijn uitgeput. Als echter de publieke zaak vergt dat deze investeringen wor den gedaan en wij zijn het daarover met elkaar eens, dan moet er ook voor worden betaald. Nu spreekt de heer Van Ee over het fonds stadsuitleg en over de sanering van het grondbedrijf, allemaal zaken waarin ik het tot op grote hoogte met hem eens ben. Ik meen echter wel dat men zich hiervan geen overdreven voorstellingen moet maken. Het staafdiagram loopt tot 1991; overschotten van een jaar zijn in het diagram al verwerkt in het tekort van het jaar daarop. De lijn van het diagram is hier en daar vér ne gatief en in 1991 komt de lijn weer ongeveer op de hori zon, maar dankzij onder meer de 5% belastingverhoging. Natuurlijk mag de heer Van Ee dan zeggen dat hij daarté gen is, maar ik verwacht dan wel van zijn kant een gedegen voorstel inzake de vraag hoe een en ander dan wél moet worden opgevangen. Er ligt nu een voorstel van het colle ge; ik heb daaraan zitten „peuteren" en heb op alle mo gelijke manieren de investeringslasten bekeken. Ik zie ech ter geen mogelijkheden om bepaalde investeringen die het college nu heeft voorgesteld, na te laten of te faseren. Ik meen dan ook dat wij niet alleen naar voren moeten bren gen dat het op de door het college voorgestelde wijze met moet worden gefinancierd, maar ook moeten aange ven hoe de investeringen dan wél kunnen worden gefinan cierd op een andere wijze. Ik zal hierop nog graag een re actie van de kant van de heer Van Ee krijgen. De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter! Ik ben het geheel eens met het betoog van de heer De Wilde. Ove rigens meen ik dat het veel beter is om hierover verder te discussiëren wanneer wij de onroerend-goedbelasting in de raad aan de orde krijgen. Ik onderschrijf de opvatting van de heer De Wilde dat wij niet zonder meer moeten zeggen wat wel en niet kan; dat moet in ieder geval in deze verga dering niet aan de orde komen. 161

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1977 | | pagina 156