zitter! Ik ben het volkomen eens met de wijze waar op het college deze brieven heeft behandeld. Ik meen dat wij verder over dit punt moeten zwijgen. De heer GOOTE: Mevrouw de voorzitter! Het col lege stelt voor beide brieven voor kennisgeving aan te nemen en dan neem ik altijd aan, dat er verder niets meer gebeurt Het zou, wanneer het college toch al van plan was een nette antwoordbrief te schrijven, beter zijn geweest om een concept van die brief bij de stukken te doen, want dan hadden wij dat con cept kunnen zien. Ik wil best aannemen dat het colle ge een keurig antwoord schrijft en ik ga dan ook wel akkoord met de procedure. De stukken worden aangenomen voor kennisgeving, m. Brief van 30 juni 1977 van de Groep Zuidereng Nee, inzake de vaststelling van het ontwikkelingsplan, met voorstel te antwoorden conform de ter inzage lig gende concept-brief. De VOORZITTER: Dames en heren! In punt 1 op bladzijde 1 is een fout geslopen. Er dient niet te staan „de levensvatbaarheid van consument en winkelier van dit centrum", maar de „levensvatbaarheid van dit centrum voor consument en winkelier". De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! Ik zou graag van het college willen horen wat wordt ver staan onder „de levensvatbaarheid van dit centrum". Hoe langer ik daarover nadenk, hoe vreemder mij deze stelling voorkomt. Ik meen dat het niemand duidelijk is wat daarmede nu precies wordt bedoeld. Ik vind het concept-antwoord van het college dan ook vaag. Mede gelet op de kranteberichten van vandaag zet ik langzamerhand ook wat vraagtekens achter de wense lijkheid van het centrum. Ik vraag mij dan ook af of deze brief eigenlijk nog wel op zijn plaats is. De laatste alinea van het concept-antwoord luidt: „Uw derde en vierde vraag kunnen wij bevestigend beantwoorden, terwijl op uw vijfde en zesde vraag geen exact antwoord kan worden gegeven". Dat begrijp ik niet. Ik vind dat u, mevrouw de voor zitter, die vijfde vraag nog maar eens moet voorle zen, want wij hebben de brief van de Groep Zuider eng Nee helemaal niet in ons bezit. Ik meen dat op die vijfde vraag wel kan worden geantwoord Ik meen dat in de raad al vaker is gesteld dat dat winkel centrum alleen voor Soester winkeliers bestemd zal zijn en dat mensen van buitenaf eigenlijk geen kans krijgen om in dat centrum een winkel te vestigen. Nu zegt het college echter dat terzake geen exact antwoord kan worden gegeven. Ik vraag mij af of daarover al niet eens een keer door de raad een uit spraak is gedaan. De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter! Mijn fractie had liever gezien dat op de eerste vraag van de Groep Zuidereng Nee een duidelijker ant woord was gegeven, want in het antwoord op vraag 4 wordt verwezen naar het antwoord op vraag 1. Uit het eerste antwoord zou duidelijk moeten worden wat onder levensvatbaarheid dient te worden verstaan. Dat hebben wij uit het eerste antwoord echter niet goed kunnen lezen Ik verzoek het college in het eerste antwoord iets duidelijker te maken wat onder levensvatbaarheid moet worden verstaan, want daar door wordt het antwoord op vraag 4 ook duidelijker. De VOORZITTER: Dames en heren! Ik begrijp de moeilijkheden van de heren Visser en Van Poppelen en daarom zullen wij de notulen van de raadsvergade ringen van 2 en 3 juni bij deze brief voegen Tijdens de behandeling van het ontwikkelingsplan is door de raad nl uitgebreid gesproken over wat er onder le vensvatbaarheid moet worden verstaan. Eén van de voorwaarden van de raad was nl. dat het toekomstige centrum financieel haalbaar en levensvatbaar is. Ik neem dan ook aan dat de Groep Zuidereng Nee in de notulen van die raadsvergaderingen exact kan nale zen wat onder levensvatbaar kan worden verstaan. De heet Visser heeft gevraagd aan welke eisen een on dernemer moet voldoen die in aanmerking wil ko men voor een plaats in het centrum. Die ondernemer zal bij voorbeeld reeds in het bezit moeten zijn van één of meer winkels in Soest of juist niet; hij zal geen filiaalhouder van een grootwinkelbedrijf moeten zijn; hij zal geen eigenaar van winkelpanden in naburige plaatsen moeten zijn in verband met de marktbeheer sing. Ik meen dat burgemeester en wethouders terecht in hun concept-antwoord stellen dat de vragen 5 en 6 niet exact kunnen worden beantwoord, omdat de door mij genoemde zaken nog worden bestudeerd. Er is nog helemaal niet gezegd dat mensen van buiten Soest zich niet in het winkelcentrum mogen vestigen, want er wordt juist een onderzoek ingesteld naar de punten die ik zojuist noemde. Op dit moment kan het college nog geen concreet antwoord geven. Met betrekking tot het stuk wordt hierna besloten overeenkomstig hetgeen daaromtrent door burge meester en wethouders is voorgesteld, n. Brief d.d. 27 juni 1977 van mr. M.D.Ph. van der Werf, waarbij een afschrift wordt toegezonden van zijn brief aan de Koningin, waarbij de besluiten over de raamstructuur en het ontwikkelingsplan ter ver nietiging worden voorgedragen. Dit stuk wordt aangenomen voor kennisgeving, o. Brief d.d. 15 juni 1977 van de heer O. Rijntalder betreffende het ontwikkelingsplan, met voorstel te antwoorden conform de ter inzage liggende concept brief. De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter! De heer Rijntalder is in zijn brief voor wat de vragen 1 tot en met 3 betreft ingegaan op standpunten van de gemeenteraad, terwijl hij in vraag 4 het C.D.A. in het geding brengt. Mijn fractie heeft grote moeite met het concept-antwoord. Tijdens onze soos hebben wij een prettig gesprek gehad met de groepering die door de heer Rijntalder wordt vertegenwoordigd. Tijdens de behandeling van het ontwikkelingsplan heeft de raad zich duidelijk uitgesproken over de de len van Soest die in de toekomst voor woningbouw in aanmerking komen. Voorts zijn er reservegebieden aangewezen, Wij delen het standpunt dat (zoals op pagina 149 staat vermeld) het zuidelijke deel van de Eng het ge bied is dat globaal wordt begrensd door de achter perceelgrenzen van de bebouwing langs de Parklaan, de Nieuweweg, de Molenstraat en het N.S.-tracé Den Dolder-Baarn Dit is duidelijk het Kerckenlandt. Mijn fractie heeft een duidelijk standpunt ingeno men ten aanzien van de Centrumweg Wij hebben ge steld De VOORZITTER: Ik wil de heer Van Poppelen vragen niet te ver uit te weiden want op bladzijde 2 van het concept-antwoord staat duidelijk De heer VAN POPPELEN: Wij zijn het niet eens met 199

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1977 | | pagina 262