De VOORZITTER: Die zin kunnen wij er bijzetten.
De raad zal dan moeten beslissen over wat er moet ge
beuren. Het kan ook zijn dat de wijkraad helemaal
geen behoefte meer heeft aan een discussie
De heer LANGE: Ik vind dat wij het aan de wijkraad
moeten overlaten om te beoordelen of er alsnog be
hoefte bestaat aan een gesprek.
De VOORZITTER: Ik vind dat wij daarover dan later
kunnen praten. Het concenpt-antwoord dat nu voor
ligt is derhalve een voorlopig antwoord.
Met betrekking tot het stuk wordt hierna besloten
overeenkomstig hetgeen daaromtrent door burgemees
ter en wethouders is voorgesteld,
q. Brief d.d. 12 mei 1977 van de heer R. Schaatsber-
gen te Soest inzake aansprakelijkheidsstelling gebruik
perceel Birkstraat 87, Soest.
Besloten wordt adressant te berichten conform de
ter inzage liggende concept-brief
r. Brieven d.d. 21 maart 1977, 2 en 17 mei d.o.v. van
de Werkgroep Afbouwwoningen inzake bouw afbouw-
woningen in het plan Overhees II, met voorstel te
antwoorden overeenkomstig de ter inzage gelegde
ontwerp-brief.
De heer GOOTE: Mevrouw de voorzitter! In de twee
de alinea van deze concept-brief stelt het college, dat
er in het verleden geen toezeggingen zijn gedaan met
betrekking tot het bouwen van afbouw- of cascowo
ningen in Overhees II, eerste of tweede fase. Op zich
zelf is deze stelling juist, maar aan de raad is evenwel
wel een toezegging gedaan, nl, in de raadsvergadering
van 21 april jl. Op pagina 85 van de notulen van deze
raadsvergadering staat onder meer:
„Maar ik dacht dat het college best wil toezeggen, om
dit met de architect open te houden".
Onder „dit" moet worden begrepen de mogelijkheid
om te bezien of er afbouwwoningen in Overhees II,
eerste fase zouden kunnen worden gebouwd. Het col
lege heeft toegezegd die mogelijkheid met de archi
tect te bezien. Dat wordt nog eens bevestigd door het
geen staat op pagina 86 van dat zelfde verslag. Daar
staat
„De zaak van de afbouwwoningen is inderdaad nog
altijd in discussie met de architect".
Wat is het resultaat van dat overleg?
In de eerste alinea van het concept-antwoord wordt
gesteld, dat er geen afbouwwoningen in Overhees II,
eerste fase zullen worden gebouwd „omdat is gekozen
voor een integraal bouwplan van 300 woningen on
der architectuur van éen architectenbureau, uit te
voeren door één aannemer". In een vergadering van
de commissie ruimtelijke ordening is uitgebreid ge
sproken over deze kwestie. Weliswaar is dat gebeurd
in het besloten deel van die vergadering, maar ik ge
loof dat de gegevens vrijelijk in de openbaarheid mo
gen worden gebracht. Gesteld werd dat de bouw van
afbouwwoningen op grond van financieel-technische
gronden niet mogelijk was. Namens het college werd
opgemerkt dat het bouwproject door het realiseren
van een deel van die 300 woningen (zeg 50) als af
bouwwoningen niet goedkoper zou worden, waar
door er geen kostenvoordeel zou zijn Als tweede argu
ment werd aangevoerd dat de werkgroep eigenlijk te
laat was. Zij distantieerde zich in haar brief van 2 mei
1977 van het woningbouwplan voor Overhees II,
eerste fase, terwijl zij twee weken later (in de brief
van 17 mei 1977) op die mening terugkwam. In die
twee weken zou het bouwplan echter zover zijn ge
vorderd, dat het te Iaat was om er alsnog cascowo
ningen in op te nemen Die argumenten zijn derhalve
andere dan de argumenten die nu op tafel liggen,
want nu wordt gezegd „één architectenbureau en één
aannemer" Wat zijn de werkelijke argumenten?
De laatste alinea op pagina 1 van het concept-ant
woord begint aldus:
„In het tweede gedeelte van het plan Overhees II
zijn nog 100 woningen gepland, waarvan wellicht
een aantal als casco- of afbouwwoning zal kunnen
worden gebouwd."
Met deze opmerking schept het college alle ruimte
voor nieuwe misverstanden. Mijns inziens getuigt het
van geen beleid om een dergelijke zinsnede in een
brief op te nemen, want deze zin kan worden geïnter
preteerd als een soort halve toezegging. Van twee
dingen één: of ei wordt een concrete toezegging ge
daan dat er cascowoningen worden gebouwd in Over
hees II, tweede fase of er wordt geen enkele toezeg
ging gedaan Mijn fractie is voorstandster van het
bouwen van cascowoningen, mits de gegadigden
voor deze woningen voorkomen op de lijst van wo
ningzoekenden, zodat er op geen enkele wijze sprake
is van het verlenen van voorrang en mits er duidelijk
heid bestaat over rechtsvorm etc. van wie een en an
der gaat realiseren. Een eventuele toezegging moet
niet worden gedaan aan die werkgroep; er dient
sprake te zijn van een algemene toezegging waaruit
blijkt, dat er een aantal afbouwwoningen zal worden
gerealiseerd. De door het college in het concept-ant
woord voorgestelde formulering is vlees noch vis.
De heer VERHEUS: Mevrouw de voorzitter! Mijn
fractie heeft ongeveer dezelfde bezwaren als de heer
Goote
Op pagina 1 van het concept-antwoord schrijft het
college bovendien:
„Dit heeft er toe geleid, dat een aantal van hen het
geluk heeft gehad te zijn geplaatst op een lijst van
adspirantkopers van de te bouwen woningen."
Wij vinden de woordkeuze nogal ongelukkig, want
men zou kunnen denken, dat er sprake is van een
soort roulettespel; de een heeft geluk gehad en de
ander niet. Ik zou graag zien dat een andere redac
tie wordt gekozen.
De heer LANGE: Mevrouw de voorzitter! Mijn frac
tie zal een eventueel voorstel tot de bouw van cas
cowoningen in Overhees II, tweede fase ondersteu
nen, maar ik geloof niet dat het college nu al met de
toezegging moet komen dat er cascowoningen zullen
worden gebouwd in Overhees II, tweede fase.
De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter!
In de raadsvergadering van 21 april 1977 is er tijdens
het vragenhalfuurtje naar aanleiding van door ons ge
stelde vragen een hele discussie ontstaan over casco
woningen Er is gevraagd of er een enquete zou wor
den gehouden onder de kandidaten, ik weet niet of
die enquete heeft plaats gevonden. Zo ja, wat is dan
het resultaat van die enquete
Ik meen dat de raad de indruk heeft kunnen krijgen
dat een deel van de woningen in Overhees II, eerste
fase als afbouwwoningen zou kunnen worden gereali
seerd. Tijdens de raadsvergadering van 21 april jl.
waren wij allemaal verheugd met de min of meer ge
dane toezegging, maar jammer genoeg heeft wethou
der Hoekstra blijkens het verslag (pagina 86) tot slot
gezegd:
201