dat zij openbaar worden. In dat geval mogen die ge
gevens dan ook niet openbaar worden gemaakt. (In dit
verband zij opgemerkt, dat wij iedere keer over het
zelfde praten en ik begin dan ook langzamerhand te
vinden, dat ik terzake heel kort kan zijn.)
Ik dank de heer De Wilde voor zijn duidelijke uiteen
zetting over het begrip levensvatbaarheid waarbij de
heren Lange en Van Poppelen zich hebben aangeslo
ten. Ik hoop dat het nu ook de heer Visser duidelijk
is wat er onder dat begrip moet worden verstaan.
De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! Ik wil
nog wel even reageren op de opmerkingen van de ver
tegenwoordigers van de drie grote partijen in deze
raad waarmede u zo verschrikkelijk blij bent.
De VOORZITTER: Voor de duidelijkheid heb ik dat
gezegd.
De heer VISSER: Ja natuurlijk, voor de duidelijk
heid. Ik hoop toch dat het college de inspraakwerk
groep zoveel mogelijk op de hoogte zal houden van
al hetgeen deze groep nodig heeft. Dat is niet beloofd.
Ik hoop toch vooral dat er geen restricties worden ge
maakt en dat het college niet zal bepalen of het ver
strekken van een bepaalde inlichting al dan niet nood
zakelijk is.
Ik vind het levensgevaarlijk om te stellen dat de levens
vatbaarheid van een winkelcentrum moet worden afge
wogen aan consumentenbelangen en producentenbe-
langen, want ik geloof dat de M.B.O. in staat is om
waar dan ook in Nederland een centrum te creëren.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Welke belangen zijn
er nog meer dan consumenten- en producentenbelan-
gen?
De heer VISSER: U denkt nu alleen in termen van
kopen en verkopen, maar er zijn ook nog milieu-as
pecten. Het is dan ook erg gevaarlijk om de creatie
van een winkelcentrum alleen af te wegen aan de
hand van de stellingen die hier zijn geponeerd.
De VOORZITTER:
Daarmede ben ik het in het geheel niet eens.
Ook in het kader van de consumenten- en de produ-
centenbelangen zullen de milieu-aspecten worden ge
wogen. Het gaat in ieder geval om producenten en
consumenten, want andere groepen bestaan er niet.
Ik wil er nog op wijzen dat in het concept-antwoord
ook de volgende duidelijke passage voorkomt:
„Wanneer bij u de behoefte bestaat aan bepaalde ge
gevens, zullen die u zoveel mogelijk worden ver
strekt."
Wij kunnen echter niet zover gaan dat door het ver
strekken van alle mogelijke inlichtingen anderen of
andere belangen zouden worden geschaad. De in
spraakwerkgroep zal best begrijpen wat wij daarme
de bedoelen en ik geloof dan ook dat wij met de in
spraakwerkgroep heel goed tot goede afspraken kun
nen komen.
Met betrekking tot het stuk wordt hierna besloten
overeenkomstig hetgeen daaromtrent door burge
meester en wethouders is voorgesteld.
De VOORZITTER: Dames en heren! Ingekomen is
een interpellatie-aanvraag van de heer De Wilde over
de hinderwetvergunning die nodig is voor de inwer
kingtreding van een asfaltmenginstallatie in Zeist. Ik
stel de raad voor om over het al dan niet toestaan
van deze interpellatie te beslissen na afhandeling
van het vragenhalfuurtje, want van de C.D.A.-fractie
zijn reeds op een eerder tijdstip vragen voor het vra
genhalfuurtje binnengekomen die betrekking heb
ben op hetzelfde onderwerp. Wellicht dat de heer De
Wilde na de behandeling van de vragen van de C.D.A.-
fractie meent, dat er geen behoefte meer is aan de
thans gevraagde interpellatie.
De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Het is
moeilijk om te oordelen over zaken die nog moe
ten komen, maar u zult wel begrijpen, dat ik bewust
niet de weg van het vragenhalfuurtje heb gevolgd. Ik
heb bewust een interpellatie-aanvraag ingediend, om
dat de raad tijdens een interpellatie op een gegeven
moment ook van zijn gevoelens kan doen blijken. Het
is mogelijk dat wij ons moeten beperken tot het stel
len van vragen wanneer u zich bij het vragenhalfuur
tje strak aan de letter van het reglement houdt.
Ik betreur het dat de C.D.A.-vragen het mij niet mo
gelijk maken om het collegebeleid als zodanig aan
een beoordeling te onderwerpen, want dat is mijn
bedoeling. Ik wil niet met het stellen van vragen vol
staan. Het kan zijn dat het college straks alle dingen
die zijn gepubliceerd (en waarover ik informatie ver
zoek), loochent, waardoor mijn vraagstelling zich
zou kunnen beperken. In dat geval zou ik alleen nog
willen vragen waarom het college, wanneer de wijk
raad Soesterberg toch is geraadpleegd, toen de berich
ten in de kranten anders luidden niet stante pede
een dementi tegenover de kranteberichten heeft ge
steld, Die vraag is voor mij de belangrijkste.
De VOORZITTER: Ik stel toch voor om over de in
terpellatie-aanvraag te besluiten na afloop van het
vragenhalfuurtje. Het zou wel eens kunnen zijn dat
de heer De Wilde na afloop van het vragenhalfuurtje
geen behoefte meer heeft aan een interpellatie.
De heer VAN POPPELEN: Er moet geen sprake zijn
van vliegenafvangerij; wie was er nu het eerste?
De VOORZITTER: Uw fractie.
De heer VAN POPPELEN: Waren wij de eersten?
De VOORZITTER: Ja, want de interpellatie-aan
vraag van de heer De Wilde is vanmorgen binnenge
komen.
De heer DE WILDE: Ik vind het een beetje bezwaar
lijk, dat het college mijn brief niet heeft vermenigvul
digd. De raad bepaalt immers of een interpellatie al
dan niet zal worden toegestaan. De raad heeft nu geen
kennis kunnen nemen van de vragen die ik wil stellen.
Die vragen zijn anders dan de vragen van de C.D.A.-
fractie. Mijn vragen richten zich direct op het college
beleid in dezen.
De VOORZITTER: Vandaar ook mijn voorstel om
over de interpellatie-aanvraag en ook over het tijdstip
van de interpellatie te beslissen na afloop van het vra
genhalfuurtje.
De heer DE WILDE: Daarin hebt u gelijk,maar om de
raad te doen beoordelen of het al dan niet zinnig is de
interpellatie-aanvraag te honoreren, had u even de
moeite moeten nemen om mijn brief te vermenigvul
digen, zodat de raadsleden hadden kunnen zien welke
vragen ik wil stellen. Nu kan de raad menen dat mijn
vragen dezelfde strekking hebben als de vragen van de
C.D.A.-fractie maar u zult best hebben begrepen dat
ik een breder debat wil bevorderen waaraan zo nodig
de gehele raad kan deelnemen en dat kan eindigen in
een motie van beoordeling. Een dergelijk debat kan
via het vragenhalfuurtje niet gebeuren.
De VOORZITTER: Dat is zo. Ik blijf toch bij mijn
voorstel om over de interpellatie-aanvraag een beslis-