sing te nemen na afloop van het vragenhalfuurtje. Op dat moment kan worden beoordeeld of er nog behoef te is aan de interpellatie. Het zou wel eens kunnen zijn dat de antwoorden van het college zodanig zijn dat u geen behoefte meer hebt aan een interpellatie. Tot nu hebben wij een interpellatie-aanvraag nooit vermenigvuldigd, maar wij kunnen dat in het vervolg natuurlijk heel goed doen. De heer DE WILDE: Ik heb het reglement van orde nauwkeurig nagelezen en ik heb het gestelde in arti kel 27, lid 1 precies gevolgd. In dat artikel wordt geen datum van indiening genoemd De VOORZITTER: Dat klopt. De heer DE WILDE: en ik heb mij dus precies gehouden aan het gestelde. Ik neem het u - overigens in alle vriendschap - toch wel wat kwalijk dat u mijn interpellatie-aanvraag niet hebt vermenigvuldigd. Ik meen dat de raad op deze manier toch een beoorde- lingsstuk wordt onthouden. De VOORZITTER: Wij zullen trachten daaraan een volgende keer te denken. Het voorstel van de voorzitter wordt zonder hoofde lijke stemming aangenomen. 114 Vragenhalfuurtje. De VOORZITTER: Allereerst zijn aan de orde de door de heer Visser gestelde vragen. Ik stel de heer Visser in de gelegenheid zijn vragen nader toe te lichten. De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! Ik wil het het college erg gemakkelijk maken. Het college is gauw klaar met mij, wanneer het belooft de publica ties waarop ik doel niet meer te zullen plegen in de maand juli. De VOORZITTER: Maar dat beloof ik nu juist net niet. Ik begrijp overigens dat de heer Visser geen be hoefte heeft aan een nadere toelichting. Allereerst stelt de heer Visser de vraag of wij zijn kaart hebben ontvangen. Dat is het geval. Ik betreur het alleen dat wij uit die kaart niet hebben kunnen opmaken hoe de omgeving er uitziet waar de heer Visser zijn vakantie heeft doorgebracht, want hij heeft ons een kaart gezonden van het gemeentehuis van Soest (nog met de toren erop). De heer VISSER: Dat kan ik wel toelichten. Ik vind het altijd stom wanneer mensen kaarten sturen van vreemde gebieden, want die kaarten bekijk ik niet eens. Het is altijd een teken van herkenning wanneer je iets bekends onder ogen krijgt. De VOORZITTER: In zijn brief somt de heer Visser vervolgens een aantal activiteiten op, waarna hij de volgende vraag stelt: „Is het nu niet mogelijk om in de vakantietijd (de raad vergadert in juli toch ook niet! bovengenoem de activiteiten tot een minimum te beperken of hele maal achterwege te laten Het gemeentehuis wordt niet gesloten tijdens de va kanties, want het werk moet doorgaan. Een aantal van de door de heer Visser genoemde zaken moeten ook worden afgewerkt. Voor hinderwetzaken is bij voorbeeld uitvoerig in de Hinderwet voorgeschreven hoe de termijnen luiden. Die termijnen kunnen niet verlopen en wij zullen ons derhalve aan de gestelde termijnen moeten houden. Ook in gevallen waarin geen termijnen in de wet zijn vastgelegd (bijvoor beeld artikel 19-aanvragen) meent het college dat er geen extra tijd moet worden verdaan, omdat de za ken veelal toch al zolang duren. Bovendien kan men zich afvragen wat tegenwoordig vakantietijd is. Wij zouden, wanneer wij zouden vol doen aan het verzoek van de heer Visser, de ge noemde zaken niet kunnen afhandelen in de periode tussen half juni en half augustus. Wanneer blijkt dat een groot aantal mensen bepaalde gemeenteraadsleden niet kan missen voor advies, is het misschien beter dat die gemeenteraadsleden vakantie houden in het ge bouw waarvan de heer Visser een prentbriefkaart heeft gestuurd. Voorts vraagt de heer Visser: „Maar hoe is het mogelijk dat gevaarlijke installaties en milieuverontreinigende bedrijven zonder hinder wetvergunning al maandenlang volop werken, zonder dat iemand daar iets tegen doet." In dit verband wil ik de heer Visser wijzen op het be paalde in artikel 27 van de Hinderwet: „Wanneer een inrichting zonder de vereiste vergun ning of niet overeenkomstig de verleende vergunning in werking is, dan wel wanneer bepaalde voorwaar den niet worden nagekomen, wordt de inrichting bij schriftelijke mededeling van het gemeentebestuur ge heel of gedeeltelijk gesloten. Die sluiting mag niet di rect plaats vinden, tenzij er naar het oordeel van het gemeentebestuur voor de omgeving levensgevaar of onduldbare hinder is." Die sluiting mag pas binnen twintig dagen plaats vinden. Er kan echter beroep worden aangetekend tegen de voorgenomen sluiting. De beslissing tot sluiting wordt als gevolg van een ingesteld beroep ge schorst. Het beroep heeft derhalve een schorsende werking, zodat het gemeentebestuur de betrokken inrichting niet kan sluiten. Dat is natuurlijk een nare zaak. Ik geloof dat wij het er allemaal over eens zijn, dat de Hinderwet daardoor niet zo verschrikkelijk waterdicht is. Wij moeten dan ook altijd proberen om door het stellen van goede voorwaarden zo spoedig mogelijk een inrichting met een geldige hinderwetvergunning te laten draaien. Op die wijze kunnen wij controle op de gestelde voorwaarden uitoefenen. Wij zullen, wanneer blijkt dat de voorwaarden niet worden na geleefd, moeten proberen tot sluiting over te gaan. Een beroep heeft echter altijd schorsende werking. Bovendien komt het - ook in Soest - wel voor, dat er stoffen worden gebruikt waarvoor het niet zo ver schrikkelijk gemakkelijk is om voorwaarden te stel len. Het gevolg is dat wij eerst zeer deskundige adviezen moeten inwinnen voordat er waterdichte voorwaarden kunnen worden gesteld. Het komt mij voor dat een en ander in de toekomstige milieuwet geving wel wat zal moeten worden gewijzigd, want de Hinderwet werkt niet zoals wij allemaal zouden willen dat deze wet werkt. De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! Het ge beurt derhalve dat het college tegen een bedrijf zegt dat het moet sluiten. Ik meen dat het college een dergelijke beslissing aan de bevolking moet kenbaar maken, want dan weet de bevolking aan wie de zwarte piet moet worden toegespeeld en dat het col lege zijn best heeft gedaan. Dat is de Soester bevol king niet altijd bekend. Ik blijf volhouden dat het college met betrekking tot de in mijn brief genoemde activiteiten in vakan- 205

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1977 | | pagina 268