De VOORZITTER: U beschouwt derhalve de door u
voor bladzijde 7 voorgestelde wijziging als alternatief IV?
De heer GOOTE: Ja.
De VOORZITTER: Dan heb ik het goed begrepen.
Voorts zegt u, dat het aantal te bouwen woningen moet
worden aangepast aan dat alternatief IV. Dat betekent
dat het geheel wat minder wordt dan in alternatief III
staat.
De heer GOOTE: Die 16% komt bij het huidige aantal te
bouwen woningen te hoog uit. Op zich zelf zijn wij niet
tegen die verdeelsleutel, maar het aantal te bouwen wo
ningen moet worden aangepast aan ons alternatief IV.
Voorts stel ik voor de reeds door mij geciteerde zinnen
op pagina 8 (betrekking hebbend op de Dalweg en de Ko-
ninginnelaan) te schrappen.
Bovendien stel ik voor de voorlaatste alinea van het voor
stel van het college („Met name tot en met bestaan") te
schrappen.
De heer Visser:Mevrouw de voorzitter! Ik sluit mij geheel
aan bij de door de heer Goote voorgestelde wijzigingen,
want ook ik meen, dat het minimum model veel te hoge
aantallen vermeldt.
In december jl. heb ik het college nadrukkelijk gevraagd
om diverse passages te herschrijven. Ik betreur het, dat
het college daaraan geen gevolg heeft gegeven. Gelukkig
heeft de werkgroep leefmilieu Soest op mijn verzoek een
en ander op papier gezet. Ik verzoek het college dan ook
nadrukkelijk om antwoord te geven op het schrijven van
genoemde werkgroep. Het college kan natuurlijk zeggen
dat dat antwoord pas kan worden gegeven nadat de dis
cussie in de raad heeft plaats gevonden, maar ik wil er
toch wel op wijzen, dat de werkgroep een aantal dingen
naar voren heeft gebracht waarop wij zonder ambtena
renapparaat niet zo'n duidelijk zicht hebben. Misschien
kloppen bepaalde dingen niet die zij zeggen. Dat kan ik
niet beoordelen, maar ik meen dat het college - met de
kennis waarover men op het gemeentehuis beschikt -
eventueel wel kritiek kan leveren op hetgeen de werk
groep leefmilieu Soest te berde brengt. Het is ook moge
lijk, dat het college geen kritiek heeft op hetgeen door
de werkgroep naar voren is gebracht, hetgeen betekent,
dat het college geheel akkoord gaat met hetgeen naar vo
ren is gebracht. In dat geval verzoek ik het college de
brief van de werkgroep bij de stukken te voegen en offi
cieel namens het gemeentebestuur van Soest aan te bie
den aan het dagelijks bestuur van het samenwerkingsor
gaan.
De VOORZITTER: Het dagelijks bestuur heeft de brief
van de werkgroep al.
De heer VISSER: Dat weet ik, maar de stellingneming
van de werkgroep wordt misschien versterkt, wanneer wij
tot uitdrukking brengen, dat wij instemmen met hetgeen
zij in hun brief zeggen. Het gestelde komt dan mijns in
ziens wat harder aan.
Mevrouw de voorzitter. In de structuurstudie wordt op
pagina 9 van hoofdstuk IV gesproken over „Factoren
uitgroeikernen". Voor Soest wordt gesteld dat het accent
valt op factor Eb. Ik zou graag willen, dat het college uit
legt waarom het terzake de zienswijze van de werkgroep
structuurbeleid steunt. Ik stel voor onze voorkeur uit te
spreken voor factor C.
Ik betreur het dat de structuurstudie niet uitvoerig en
uitputtend is behandeld in verschillende commissies. In
de structuurstudie staan bijzonder veel zaken - bijvoor
beeld het vervoersniveau, tabel 63 (inventarisatie sport-
voorzieningen), tabel 62, tabel 59 (onderwijsvoorzienin
gen) - die mijns inziens een behandeling in de commis
sies verdienden. Er worden getallen genoemd en er wor
den wensen en uitspraken gedaan die niet helemaal klop
pen met wat ons voor ogen staat.
Over de discrepantie met onze eigen raamstructuur be
hoef ik niets meer te zeggen. Ik zou graag willen dat dat
feit zeer duidelijk aan het dagelijks bestuur van het sa
menwerkingsorgaan wordt medegedeeld.
De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Ik vind dat
wij met de structuurstudie een belangrijke stap op weg
naar wat meer volwassenheid van Eemland aan het doen
zijn. Er is sprake van een aanzet, maar het is de vraag of
het geheel te effectueren valt. Ik denk dat die effectue
ring in het bijzonder samenhangt met de vraag of er bij
Eemland voldoende bestuurskracht zal kunnen worden
ontwikkeld en of iedereen vanuit een gewestelijke visie -
en niet vanuit de eigen gemeentelijke visie - het ruimte
programma wil realiseren. Ik betuig allereerst dank aan
degenen die het stuk hebben gemaakt en die de aanzet
hebben gegeven.
De structuurstudie schept een toetsingskader (op het
ogenblik niet voorhanden); gemeentelijke bestemmings
plannen kunnen worden getoetst aan een gewestelijke
structurele visie. De vraag is natuurlijk wat .er gebeurt,
wanneer een gemeentelijke visie en een gewestelijke visie
van elkaar afwijken. Volstaat het samenwerkingsorgaan
dan met daarvan blijk te geven? In welke mate is de be
reidheid tot samenwerking intussen gegroeid, zodanig
dat gemeentebesturen ook geneigd zullen zijn om zich
iets gelegen te laten liggen aan de gewestelijke visie
Dat is tenslotte toch het doel van al dit werk.
Bij een zaak als de onderhavige komt voortdurend aan
de orde het ook reeds door de heer Goote genoemde on
controleerbare vestigingsoverschot. U hebt, mevrouw de
voorzitter, ook in uw nieuwjaarsrede over dat oncontro
leerbare vestigingsoverschot - in verband gebracht met
het zogenaamde Gat van Schaefer - gesproken. Op dat
moment heb ik het gevoel gekregen, dat u wel op het
goede pad was, maar dat u geneigd was het voortouw
eerder door anderen te laten aanpakken dan door ons.
Daarbij zet ik een vraagteken. Ik ben het er wel mede
eens, dat het de vraag zal zijn in hoeverre je een beleids
instrumentarium kunt ontwikkelen om je ruimtelijke
plannen ook waar te maken. (Dat houdt met name in
het beheersen van vestigingen). Dat is waarschijnlijk een
niet gemakkelijke bestuurlijk-juridische kluif. Ik zou
echter toch willen dat wij iets minder passiviteit aan de
dag leggen dan u geneigd bent te doen. Ik kan mij best
voorstellen dat het college zegt: Wij hebben zoveel zor
gen, laten wij ons nu maar eens refereren aan wat ande
ren klaarspelen. Wij hebben allemaal gekregen een brief
van de werkgroep leefmilieu Soest van 15 februari 1977.
Aan deze brief is toegevoegd een discussienota onder de
titel „Wonen ja, wonen nee" met een modelverordening
om de woongelegenheid te reserveren voor de eigen be
volking. Ik neem aan dat bedoelde brief met bijbehoren
de stukken zal worden vermeld op de lijst van ingeko
men stukken voor de volgende raadsvergadering. Ik geef
het college in overweging om deze brief te voorzien van
pre-advies, zodat het college in staat is zijn mening over
deze materie aan de raad kenbaar te maken. Voor het
gehele Eemlandgebied - en voor Soest in het bijzonder -
rijst de vraag of wij inderdaad zo weinig kunnen beheer
sen (in de zin van beheren en toelaten met het oog op de
stroom die van buiten komt). Die vraag wordt steeds be
langrijker in het kader van de hele ruimtelijke proble
matiek. In die brief van 15 februari jl. staat, dat 40% van
de in 1976 verstrekte woonvergunningen is uitgereikt
aan woningzoekenden van buiten de gemeente. In dat
30